Wonderen wegrationaliseren
Geschreven door Dayan mr. drs. R. Evers
De tien plagen zijn begonnen. Zelfs Egypte werd op de knieën gedwongen. Tachtig procent van de Joden bleef echter achter in Egypte en trok niet uit. Hoe weten we zo zeker, dat de rasja – de slechterik – bij de Exodus ook niet bevrijd zou zijn? Misschien zou door alle wonderen zijn houding veranderd zijn?! De Joden die Egypte verlieten, waren toch ook niet allemaal zulke voorbeeldige tsaddikiem (heiligen)?! Toch waren velen in staat om hun negatieve houding te laten varen.
‘U zult weten dat Ik Hasjeem, uw G’d ben, Die u uitneemt (hamotsie) van onder de lasten van Egypte’ (Ex. 6:7). Volgens de Talmoed (B.T. Berachot 38a) is het woordje hamotsie verleden tijd. Daarom vertaalt de Talmoed het vers als volgt: “Nadat Ik jullie uit Egypte heb gehaald, zal Ik iets voor jullie doen dat jullie ervan zal overtuigen, dat Ik het was die jullie heeft weggehaald uit Egypte”.
Dit slaat op het geven van de Tora op de berg Sinaï. Toen konden de Joden terugkijken in de tijd en realiseerden ze zich, dat het uiteindelijk G’d was, die achter alle gebeurtenissen bij de Exodus zat.
Onbegrijpelijk! Nadat ze alle tien plagen en wonderen hadden gezien waren de Joden nog steeds niet zeker dat het G’ds hand was, die verantwoordelijk was voor de bevrijding. Pas bij de Sinaï werden ze zich daarvan bewust!
Rav Jechezkeel Abramsky (20e eeuw, Jeruzalem) legde uit, dat alle wonderen weggerationaliseerd kunnen worden. Alleen heel gevoelige personen kunnen de Hand van G’d overal in aanwijzen. Het karakter van de rasja is in de eerste plaats vijandig en cynisch: “Wat voor een nut heeft deze dienst voor jullie?”. Met zo’n houding kan men zelfs getuige zijn van alle wonderen bij de Uittocht uit Egypte zonder ook maar iets te veranderen. Voor hen heeft de bevrijding geen betekenis.
De rasja vraagt: “Wat is deze dienst voor jullie – ma ha’awoda hazot lachem”. Het woord ‘awoda’ wordt in de Tora gebruikt om G’dsdienst in het algemeen aan te geven. Er bestaat echter één mitsva, die altijd als zodanig ‘awoda’ wordt genoemd. Dit is de mitsva van het Pesach-offer (vgl. Sjemot 12:26 en 13:5), waarin wij met enorme opofferingsgezindheid ons in dienst stelden van G’d. Het lam was de afgod van Egypte.
Wat is er zo speciaal aan het offer van Pesach dat dit de awoda (dienst van G’d) bij uitstek is? Rabbi Jitschak Hutner wijst in dit verband op een meningsverschil omtrent de mitsva (gebod) van geloven in G’d. Volgens Maimonides is dit één van de 613 mitsvot terwijl dat volgens anderen niet als aparte mitsva geteld kan worden omdat het bestaan van G’d de basis vormt voor alle andere mitsvot. Geloven in G’d is dus geen onderdeel van de mitsvot maar ‘slechts’ de basis. Hoe het ook zij, de mitsva van geloven in G’d is essentieel anders dan de 612 andere geboden uit de Tora.
Hier gaat het om een ander concept van religie. Een klein halachisch uitstapje kan dit illustreren. Wil iemand eigenaar worden van een bepaald voorwerp dan moet hij hierover een ‘kinjan’ maken, d.w.z. uiting geven aan zijn status van eigenaar door een beheershandeling over het object te verrichten. Hoewel de eigenaar veel met het object zal werken, heeft de eerste beheershandeling toch een speciale betekenis.
De bedoeling is anders. Door de eerste beheershandeling wordt de relatie tussen eigenaar en voorwerp vastgelegd, terwijl alle volgende handelingen slechts manifestaties en uitingen zijn van deze relatie.
Dezelfde verschillen bestaan in onze relatie tot G’d. De eerste mitsva – geloven in G’d – stelt vast, dat wij dienaren van G’d zijn. Alle andere mitsvot zijn uitingen van de eerdere hechting.
Gelijk geloof in G’d de basis vormt voor alle mitsvot, vormt de uittocht uit Egypte op gemeenteniveau de basis, waarop alle latere godsdienstigheid gebaseerd was. Bij de uittocht werden de Joden G’ds dienaar. Ieder jaar worden wij weer even met de neus op de feiten gedrukt: “wij verlengen onze vaste dienst bij het Opperwezen.” De rasja haakt al af bij de fundamentele relatie. Een gemiste kans.
©Dayan mr. drs. R. Evers