Wijsheid zit in je Hart!
De vorige parasja vertelde over het de bouw van het Misjkan (Tabernakel), deze parasja gaat uitgebreid in op de kleding van de Kohaniem (priesters) welke gedragen moesten worden door Aaron en zijn zonen. Als we goed kijken naar wat er in de parasja staat geschreven vallen er een aantal dingen op. Ik wil twee dingen er uit lichten voor ik dieper op de kleding van de Kohaniem in ga.
De parasja begint met de woorden וְאַתָּה תְּצַוֶּה אֶת־בְּנֵי יֽשְׂרָאֵל – en jij moet het Joodse volk bevelen. Het valt op dat Hasjem tegen Mosje spreekt zonder zijn naam te noemen. In de hele parasja wordt ook verder niet de naam van Mosje genoemd.
De Ba’al HaToerim legt uit dat dit de enige parasja is in de Torah (vanaf Mosje’s geboorte) waar dit voorkomt. Als je goed iedere parasja leest zie je eigenlijk dat dit ook in de parsjiot Ekev, Re’eh, Sjoftiem, Ki Tetsee en Netsaviem voorkomt. De Ba’al HaToerim spreekt waarschijnlijk ook alleen over de parsjiot waar Hashem de spreker is. In de andere parsjiot (Ekev, Re’eh, enz.) is Mosje zelf de spreker. Waarom wordt zijn naam dan speciaal in deze parasja niet genoemd. Toen Hashem het Joodse volk wilde straffen vanwege de zonde van het gouden kalf, toen zei Mosje dat als Hashem hun niet zou vergeven, dat Hij dan Mosje’s naam uit het boek kan schrappen dat Hij [net] geschreven heeft (Shemot, 32:32). Hij legt uit dat als een chacham iets van Hashem verlangt, dan zal dat ook gebeuren, zelfs als er een voorwaarde aan is gebonden. Dit gebeurde echter pas in de volgende Parasja, Kie Tisa. Waarom is dan Mosje’s naam weg gehaald uit de parasja daarvoor [Testave]? Als je goed leest zie je dat Mosje zegt: מֽסּֽפְרְךָ אֳשֶּׁר כָּתָבְתָּ – …uit het boek, dat U geschreven heeft. Mosje spreekt hier in de verleden tijd. En de parasja die Hasjem daarvóór geschreven heeft, is Tetsavé.
Het woord תְּצַוֶּה [tetsavé] betekend ‘jij moet bevelen’. De gematria (nummerwaarde) van dit woord is 501. Dit is gelijk aan dat van de woorden צַוֵּה נָשִׁים – beveel de vrouwen. Dit is een hint naar het gebod voor vrouwen om de kaarsen voor sjabbat aan te steken. Deze pasoek gaat ook over het continue aansteken van het licht in het Misjkan.
In deze parasja geeft Hasjem de opdracht om kleding te laten maken voor de Kohaniem (priesters). Deze zouden Aaron en zijn zonen dragen. De zin waar dit in staat luidt als volgt:אל־כּל־חכמי־לב אשׁר מלאתיו רוח חכמה ועשׂו את־בגדי אהרן לקדשׁו לכהנו־לי תּדבר וְאַתָּה – En jij spreekt tot iedereen, wiens hart wijsheid bevat, die Ik vervuld heb met wijsheid, opdat ze de kleding maken van Aaron om hem te heiligen en hem aan te stellen in Mijn dienst. (Ber. 28:3).
Zoals we lezen moet Mosje mensen aanstellen om de priesterkleding te maken. De voorwaarden zijn dat het mensen moeten zijn die חכמה רוח, wijsheid moeten hebben, en חכמי־לב wijs van hart moeten zijn.
Iedereen weet dat wijsheid vanuit de hersenen komt en niet vanuit het hart. Wat word dan bedoeld met חכמי־לב? Hoe kan wijsheid in het hart zitten? Het hart staat juist bekend als de bron van gevoelens. De voorwaarde dat kleermakers van de priesterkleding vakkennis moeten bezitten, begrip, inzicht, enz. is duidelijk. Maar dat het hart daar ook een rol bij speelt, ligt niet erg voor de hand.
De Netsiev (Rav Naftali Tswi Jehoeda Berlin) verklaart dat de wijsheid die de mensen moesten hebben, Jirat Sjamajim/Hasjem, ontzag voor G’d of G’dsvrezendheid. Dit is een eigenschap die bij de mens in het hart ligt. Maar nu we dit weten, kunnen we nog twee vragen stellen.
1. Waarom heeft een kleermaker Jirat Sjamajim nodig?
2. Wat is het verband tussen Jirat Sjamajim en wijsheid?
De tweede vraag is gemakkelijker te beantwoorden dan de eerste. Zowel David HeMelech als zijn zoon Sjlomo HaMelech zeggen dat Jirat Sjamajim/Hashem het begin is van wijsheid. In Tehillim 111 vinden we in de laatste zin de woorden ראשׁית חכמה יראת ה׳ – het begin van wijsheid is G’dvrezendheid. En in Misjle 1:7 vinden we יראת ה׳ ראשׁית דﬠת – G’dvrezendheid is de grondslag van kennis. Da’at en Chochma liggen dicht tegen elkaar aan. De Ba’al HaToerim laat nog een derde bewijs zien. חכמי־לב אשׁר wat in de pasoek staat staat waar w ehet over hebben, heeft de gematria (getalwaarde) van 611 dit correspondeert met dat van יראת, ontzag voor.
Dit zijn drie bronnen waaruit blijkt dat wijsheid dus eigenlijk niet in de eerste instantie berust is op intellect of wetenschap, maar dat die berust op ontzag voor G’d. Pas als je realiseert dat alles wat wij hier op aarde hebben, en dus ook de kennis en intelligentie, dat dit van Hasjem komt, dan heeft iemand pas echt wijsheid. We moeten hieruit leren dat we niet egocentrisch moeten zijn, denken dat alles alleen om ons draait. Iemand is pas wijs als hij weet dat dit allemaal van Hasjem komt.
Een mens is geen machine dat als je er data in stopt er automatisch een vast resultaat uit komt. Als je twee mensen met de zelfde intellectuele capaciteiten en kennis een opdracht geeft om iets te doen met bepaalde data, dan zal het resultaat niet exact het zelfde zijn. Dit komt omdat mensen hun denkvermogen laten beïnvloeden door impulsen vanuit het hart. Iedereen kan iets op een andere manier zien of opvatten.
Iemand die niet wijs is, kan zijn kennis misschien wel op een verkeerde manier gebruiken. Dit is ook het antwoord dat Avraham Avinoe gaf aan Avimelech, koning van de Filistijnen. Deze verweet Avraham ervan dat hij hem bedrogen had door te zeggen dat Sarah zijn zuster was i.p.v. zijn vrouw wat er toe leidde dat Avimelech haar bijna als concubine had genomen. Avraham antwoordde hem “Ik dacht, slechts ontzag voor god ontbreekt er in dit land en men zou mij kunnen vermoorden vanwege mijn vrouw.” (Ber. 20:10-11). Slechts Jirat Sjamajim ontbrak in dit land. Dus eigenlijk ontbrak er verder vrijwel niks. Ze hadden een rechtssysteem, justitie, politie, orde, cultuur, etc. zelfs in die mate dat Avimelech zichzelf en zijn volk beschouwde als Tsadikiem, rechtschapene mensen. In een droom zegt hij ook tot Hashem “zult U dan ook een rechtvaardig volk doden?”. Hoe kan het dan dat Avraham de koning ervan verdacht dat hij hem zou laten vermoorden vanwege zijn mooie vrouw? Slechts ontzag voor G’d ontbreekt er in dit land. Mensen die egocentrisch zijn lijken misschien wel slim, wijs en mooi aan de buitenkant, maar als het hen beter uitkomt, gooien ze dit allemaal aan de kant om hun werkelijke aard te laten zien.
Dit is dus de reden waarom wijsheid uit het hart moet komen. Als men er bewust van is dat niet alles om onszelf draait maar om G’d, dan is men pas echt wijs.
Nu rest nog de vraag waarom per sé de kleermakers van de kleding van Aaron en zijn zonen ontzag voor G’d moesten hebben. Het is logisch dat van hen werd verwacht dat zij voldoende vakkennis moesten bezitten om de kleding te maken. Deze parasja besteed 50 zinnen aan de kleding van de priesters en dit moet met uiterste zorgvuldigheid gemaakt worden. In die mate zelf dat er staat dat als er ook meer een ding niet goed is aan de kleding van de Kohaniem en ze willen de dienst in de Misjkan doen, dat zij zullen sterven.
De Torah spreekt echter van “wijsheid van hart”. Zonder vakkennis kan iemand natuurlijk geen kleding maken. De Torah eist hier ook dat dit door professionals wordt gedaan en niet door amateurs. Voor de kleding van de Kohanim is dus zeker veel vakkennis vereist. Maar naast deze vakkennis moesten ze dus ook ontzag voor G’d hebben.
De kleding van de priesters hadden een speciale functie. Net zoals de offers bedoeld waren om Kaparah, verzoening voor het volk te krijgen, zo had de kleding een dergelijke functie. Het Me’iel (mantel) an de Hoge Priester was gemaakt van Hemelsblauwe wol, tegelet. Dit is de zelfde wol als voor de tsitsiet. De mantel van de Hoge Priester geeft verzoening voor het spreken van Lasjon Hara (roddel). Als iemand er naar kijkt moet hij denken aan de kleur van de hemel en realiseert hij zich dat zijn kwaadsprekerij doordringt tot aan de hemel en voor de troon van Hasjem. Dat is ook waar hij verantwoording voor zijn daden zal moeten afleggen. Net zoals het Me’iel verzoening bracht voor Lasjon Hara, zo deed elk kledingstuk dat.
Het is duidelijk dat dus de kleermakers de kleding van de Kohen Gadol, hogepriester, met de juiste intentie moesten maken. Als iemand de mantel zou maken en onder tussen zou roddelen, dan os het resultaat heel anders als dan een mantel dat met de juiste intentie, kavanah, en wijsheid is gemaakt.
Je kan je voorstellen dat alles wat met het Misjkan te maken heeft, en dus ook de kleding van de priesters, bedoeld was om onze band met G’d te verbeteren en ons te herstellen van onze gebreken. Deze kleding kan dus nooit door iemand worden gemaakt die dit zelf niet bezit. Nu snap je ook waarom Hasjem tegen Mosje zegt dat de kleermakers חכמי־לב – wijs van hart moesten zijn.