Wat waren de Cherubijnen?
Geschreven door Dayan mr. Drs. R. Evers
Lees ook: De reden van het bestaan van de Cheroeviem
Wat waren die cherubijnen – die Engelen op de Heilige Arke eigenlijk? Op welke wijze helpen deze Engelen om naderbij G’d te komen? Overtraden de Joden niet het beeldverbod?
Wij kunnen G’d alleen benaderen door G’d zelf. De Koezari (3:23) – een filosofische klassieker van Rabbi Jehoeda Hallevi (12e eeuw) – schrijft hierover: “Wij kunnen G’d alleen naderbij komen door opdrachten van G’d Zelf. Hij kent van alles de maat, het gewicht, de tijd en de plaats. Alleen op die manier kan men zich aan G’d hechten. Deze gedachte staat ook aangeduid bij het vervaardigen van de Tabernakel: Betsalel, de architect, maakte de Heilige Arke precies zoals Mosje Rabbenoe had opgedragen, zonder toevoeging of vermindering. Alleen dan kan de G’ddelijke aanwezigheid (Sjechiena) daarop rusten”.
Rabbi Simcha Zissel uit Kelm vergelijkt dit met het fenomeen elektriciteit. Dit is overal aanwezig maar de mens kan elektriciteit alleen opwekken via de geëigende kanalen met heel specifieke instrumenten en exacte kennis van zaken. Ook de G’ddelijkheid vormt het geestelijk licht in de Schepping, dat alleen realiteit wordt wanneer het door de mens geactiveerd wordt via de daartoe bestemde middelen.
Jongens- en meisjesgezicht
Rabbi Jehoeda Nachsjoni belicht vele aspecten van deze wonderlijke vormen. De Talmoed (B.T. Chagiega 14a) stelt, dat het woord cheroeb `als een kind’ betekent. Rav Pappa vraagt in de Talmoed hoe het mogelijk is dat cherubijnen een kindergezicht hebben terwijl uit andere bronnen blijkt, dat de cherubijnen een volwassen gezicht hebben. De Talmoed antwoordt dat er grote en kleine gezichten bestaan. De profeet Ezechiël nam in het Merkawa-visioen (voorstelling van de G’ddelijke Troon) het gezicht van een volwassene waar maar ook het gezicht van een kind. De Spaanse, vijftiende eeuwse Rabbi Jitschak Abarbanel, meent dat de cherubijnen op de Heilige Arke de vorm hadden van twee kleine kinderen, die ongeschonden en onbezoedeld waren door zonde. Het ene was een jongetje en de ander was een meisje. Het leert ons, dat het hoogste mensideaal verbondenheid met de Tora is.
Doorlopend lernen
Deze twee cherubijnen stonden op de Heilige Arke en dit symboliseert een interessante gedachte. Iedereen, die op de Heilige Arke staat en het joodse volk als Talmied-chagam (geleerde) leidt, heeft slechts het niveau van jongelui bereikt, die nog niet voldoende geleerd hebben. Daarom heten geleerden bij ons ook Talmiedé Chagamiem, d.w.z leerlingen van Wijzen en geen geleerden zelf. Dit duidt erop dat iedereen te allen tijde verplicht is te blijven lernen – education permanente – en te blijven stijgen op spiritueel niveau.
Rabbi Baruch Epstein (20e eeuw) stelt, dat de cherubijnen een kindervorm hadden om G’ds medelijden op te wekken. Het joodse volk wordt vergeleken met een jong kind.
Een derde verklaring wil (B.T. Joma 54b) dat wanneer de Joden op pelgrimstocht naar Jeruzalem kwamen, men het Parochet (de voorhang voor het Allerheiligste) oprolde en hen de cherubijnen liet zien die naar elkaar gericht waren. De kohaniem – de priesters – zeiden dan tegen het verzamelde volk: “Zie hoe geliefd jullie zijn bij G’d, zoals de liefde tussen man en vrouw”. Het zicht van de cherubijnen benadrukt de liefde tussen het joodse volk en G’d. De kindergezichten van de cherubijnen onderstrepen het belang van het onderwijs aan de jeugd: “Uit de mond van kleine kinderen heeft U kracht gevestigd”.
Boodschappers
Volgens Maimonides (Moré Newoechiem 45:3) toonden de cherubijnen op de Heilige Arke symbolisch aan, dat Engelen inderdaad bestaan. Ik laat Maimonides zelf aan het woord: “Het bestaan van Engelen bewijst dat er wezens existeren, die geen lichaam zijn maar waar G’d Zijn goedheid en licht niettemin op laat schijnen. Wij noemen deze wezens Engelen. Deze Engelen brengen als boodschappers woorden van G’d over aan de profeten. Het bestaan van G’d noodzaakt ook tot geloven in het bestaan van Engelen, waardoor de profetie wordt onderhouden. Om dit geloof te versterken, heeft G’d opgedragen om de Heilige Arke met twee Engelenvormen te tooien om het bestaan van de Engelen in de overtuiging van het volk te versterken. Engelen vormen de verbinding tussen het Opperwezen en de mens. Zij vormen de voorwaarde voor profetie en het bestaan van de Tora. Hierdoor is ook afgoderij onmogelijk”.
Twee of meer
Eén cherubijn op de Heilige Arke was niet mogelijk omdat de mensen dan zouden denken dat dit het beeld – chas wesjalom – van G’d zou zijn. Het feit dat er twee Engelen staan, duidt erop dat er meer Engelen zijn. Maar als het Engelen waren, waarom moest dan de ene cherubijn het gezicht van een jongetje en de andere dat van een meisje hebben? Het woord cherubijnen in Tenach betekent altijd Engelen. Reeds in het derde hoofdstuk van Bereesjiet (Genesis) staat dat G’d de cherubijnen ten oosten van het paradijs plaatst. Ook de profeet Ezechiël zag de cherubijnen in de Tempel staan. Of de cherubijnen werkelijk een mannelijke en vrouwelijke vorm hadden is onduidelijk, maar men zou ter verdediging kunnen inbrengen, dat onze Wijzen slechts stellen, dat zij de liefde van een jongetje en een meisje uitstraalden, maar dat zij niet werkelijk de vorm van een jongetje en een meisje hadden.
Engelen in het Heilige
Rabbi Jitschak Abarbanel (15e eeuw, Spanje) gaat verder in op de vraag hoe de Tora kan voorschrijven om Engelenvormen in het Heilige neer te zetten. Ik laat Abarbanel zelf aan het woord: “Dit lijkt veel op overtreding van het verbod “Gij zult geen enkel beeld en afbeelding maken, noch van iets dat in de Hemel boven of op aarde beneden is”. Hoe kan de Tora dit hebben voorgeschreven? Abarbanel legt uit, dat het verbod alleen maar inhoudt dat men geen afgodenbeelden mag maken om ze te dienen maar het Tempelwerk en alle voorwerpen daarin waren puur gericht op een monotheïstische G’dheid. De cherubijnen zijn niet bedoeld als bemiddelaars tussen G’d en de mens, maar als symbool voor Zijn grote werken. Abarbanel legt uit, dat de Engelen de eeuwige band symboliseren tussen mens en het Opperwezen.
De Lubawitsjer Rebbe meent, dat de joden, die in de woestijn het gouden kalf maakten, dit als een soort replica vervaardigden van de cherubijnen in het Allerheiligste. Ze wisten dat de cherubijnen daar als symbool van de band tussen hoger en lager zouden komen te staan. Het beeld van het gouden kalf was dus niet zozeer een uiting van G’dsloochening. Het probleem met het Gouden Kalf school eerder in het feit, dat ze iets wilden concretiseren dat niet in grove aardse vormen gestalte mocht krijgen.
Verboden en toegestaan
Er is een Talmoedische uitspraak die aangeeft, dat alles wat G’d ons verboden heeft in de Tora, Hij ook weer een klein beetje heeft toegestaan. Toen Mosje zei dat men geen afgodsbeelden mocht maken, werd hem tegelijkertijd medegedeeld dat hij wel twee cherubijnen moest maken. Iets dergelijks vinden we ook in de sfeer van de incest. Men mag niet trouwen met de vrouw van een broer maar wanneer deze kinderloos is overleden, is het een mitswa (gebod) om te trouwen met de schoonzuster – om kinderen op naam van de overleden broer te krijgen (indien men dit wil). Er staat dat we geen wol en linnen – sja’atneez – door elkaar mogen dragen in onze kleren maar tegelijkertijd mag dat wel bij de Tsietsiet. Enerzijds staat er, dat het verboden is om werk te doen op Sjabbat maar aan de andere kant schrijft de Tora voor, dat we in de Tempel dagelijks twee schaapjes moeten offeren. We kunnen G’d alleen kennen door G’d Zelf. Daarom is alleen dat wat de Tora heeft toegestaan voor ons geoorloofd.
Eigen initiatief
We kunnen niet op eigen initiatief – gebaseerd op onze eigen normen en waarden – dingen toestaan die buiten de traditie vallen. De kleinste afwijking kan grote gevolgen hebben voor de fundamentele beginselen van ons geloof. Dit geldt ook voor de cherubijnen. Rasjie (1040-1105) stelt heel duidelijk op het verbod “gij zult bij Mij geen afgoden van zilver en goud maken” dat dit slaat op de cherubijnen, die bij G’d staan: deze mogen niet van zilver zijn. Want als men ook maar enigszins afwijkt van de Tora-opdracht en in plaats van goud zilver zou gebruiken bij de vervaardiging van de cherubijnen, dan “zullen zij voor Mij zijn als afgoden”. Tevens zou men kunnen menen, dat men cherubijnen zou mogen maken in synagogen en leerhuizen zoals ze ook in de Tempel staan. Daarom staat er: ”Gij zult ze niet voor uzelf maken” – want dat zou een afwijking van de G’ddelijke opdracht vormen.
Vervanging van Mosje
Toen de Joden het gouden kalf maakten, wilden zij een intermediair creëren met G’d. Toen Mosje verdwenen leek, moest het gouden kalf in deze lacune voorzien. Mosje was hier kwaad over: “Denken jullie dat ik een zelfstanding wezen ben? Meenden jullie, dat ik ook maar één van de opdrachten uit de Tora zelf heb gegeven, dat wanneer ik niet bij jullie ben, jullie een kalf moeten maken? G’d bewaar! Ook ik ben een mens zoals jullie, en de Tora is niet van mij afhankelijk. Zelfs als ik er niet geweest zou zijn, zou de Tora zonder enig verandering hebben bestaan. Denkt niet dat de Tabernakel en het Heiligdom zelfstandige heiligheid bezitten. G’d woont temidden van ons volk maar wanneer het volk het verbond verbreekt, verdwijnt ieder spoor van heiligheid. Zelfs de stenen Tafelen die door G’d zelf gemaakt waren, vormen op zich ook geen kedoesja – heiligheid. Heiligheid bestaat alleen voor oprechte mensen maar wanneer de mens afwijkt van de ge- en verboden, hebben zaken van steen, zilver of goud geen intrinsieke kedoesja – heiligheid. Het enige wat echt heilig is, is G’d en alle andere dingen zijn schepselen, die, afhankelijk van de kedoesja die men eraan toekent, heilig worden. ”
Symboolfunctie
De cherubijnen zelf vormen ook geen zelfstandige heiligheid en hebben totaal geen zelfstandige macht of kracht. We moeten ze zien als een soort weerhaan, een soort spirituele thermometer, waaraan men kan aflezen wat het geestelijk niveau was van het volk. Wanneer zich dat goed gedroeg dan stonden de twee cherubijnen met hun gezichten naar elkaar toe gewend. Dit staat ook in de Talmoed (B.T. Joma 54): “Rav Katina zei: wanneer de Joden op pelgrimstocht in Jeruzalem kwamen, werd het Parochot (het voorhang) weggehaald en toonde men de cherubijnen, die elkaar vriendelijk bejegenden. Men zei toen tegen het volk: “Zie uw liefde voor G’d zoals de liefde van man en vrouw”. De cherubijnen laten de hechting van het volk aan het Opperwezen zien zonder intermediair tussen G’d en het volk. In de profetieën van Ezechiël hebben de Engelen grote en kleine gezichten en symboliseren ze de liefde van de vader voor zijn kind. In het Misjkan, de Tempel, voelde men een sterke band met het Opperwezen en dat kwam tot uiting in de houding van de Engelen (toegewend of afgewend).
Twee soorten opdrachten
Men kan de twee cherubijnen ook zien als de beschermengelen van de twee soorten opdrachten die op de stenen Tafelen in de Arke staan: de opdrachten tussen mens en G’d en de intermenselijke. In de staatsinrichting worden beide banden voorgesteld door de Hogepriester, die de band tussen mens en G’d symboliseert en de koning die de intermenselijke relaties bestuurt. De twee cherubijnen dienen idealiter op elkaar gericht te zijn en mogen niet van elkaar afgewend raken, zoals de slechte toestand tijdens de periode van de tweede Tempel, toen een duidelijk verschil bestond tussen het aardse koningsgezag en het werkterrein van de Koheen gadol, de Hogepriester. Joodse leiders – leken en religieuzen – moeten sympathiek ten opzichte van elkaar staan.
Richting
In de Talmoed (B.T. Bawa Batra 99a) worden de cherubijnen van Mosje uit de Tabernakel, die naar elkaar toe gericht stonden, vergeleken met de cherubijnen uit de Tempel van koning Salomo, die op het Heiligste gericht waren. Het verschil in richting ontstond als volgt: wanneer men de wil van G’d vervult, zijn de cherubijnen op elkaar gericht maar wanneer men de wil van G’d niet vervult, staan ze van elkaar afgewend. Het teken dat men de wil van G’d vervult, is dat men elkaar in de ogen durft te kijken maar wanneer men naar het gezicht richt op het huis (het privé vertrek) waar het egoïsme zegeviert, dan doet men de wil van G’d niet. De laatste letters van de Hebreeuwse uitdrukking “met hun aangezicht tegenover elkaar” vormt het Hebreeuwse woord Sjalom, vrede. Dat is het uiteindelijke doel van de cherubijnen.
©Dayan mr. drs. R. Evers