Torat hasod we’avodah zara (Occultisme en afgoderij)
Geschreven door de redactie
Occult betekent verborgen. Hasjem is verborgen. Dus niet alles wat occult is, is per definitie fout. Het hangt daarom van de bron van het verschijnsel af én wie de gever van de krachten is. Daarnaast lijkt de laatste decennia een grote opkomst naar occultisme zoals tovenarij, waarzeggerij en dergelijke, maar het is bijna net zo oud als de mensheid zelf. Omdat Hasjem door Zijn volk alleen als G’d aanbeden wilt worden, zijn zulke praktijken uit den boze. Om Israël apart te zetten van alle volkeren om haar heen om van daaruit het licht onder de volkeren te zijn, ontvingen de Joden van Hasjem de misjpatiem, de choekiem en de mitswot. Onder de misjpatiem, de rationele verordeningen, vallen de verboden op waarzeggerij, voorspellen, tovenarij en afgoderij. Dit artikel gaat deze regels kort bespreken.
Verbod op waarzeggerij, voorspellen en tovenarij
Maar wie wandelt in oprecht vertrouwen op Hasjem,
Zal omgeven worden met goedgunstigheid.
Sjoelchan Aroech 166:2
In Wajjikra/Lev. 19:26 staat het volgende: Lo’to’vloe ‘al-hadam… U zult niet van (aan) het bloed eten. RaMBaN legt uit dat in die dagen het gewoon was dat er bloed in een schaal opgevangen werd en door middel van bezweringen zou men toekomstige gebeurtenissen met behulp van deze schaal kunnen voorspellen. Rasji breidt dit verbod uit met drie punten waarop deze vers betrekking heeft:
Na sjechita mag je niet van het vlees van het dier eten, wanneer er nog leven in het zit.
Offervlees zal tot na de dienst niet worden gegeten
Leden van de Bejt Din moeten een dag vasten wanneer er een executie werd uitgesproken.
Houd je niet bezig met bijgeloof gaat de vers verder en doe geen voorspellingen. Wat valt onder bijgeloof? Volgens de Dikke van Dale is bijgeloof geloof aan bovennatuurlijke werkingen van allerlei voorwerpen, handelingen, spreuken etc. In deze omschrijving lezen wij duidelijk uit dat bijgeloof geloof is waar de bovennatuurlijke werkingen buiten Hasjem zou ontstaan. Dit is gelijk de overtreding dat je iets naast Hasjem plaats (daarom moet je heden tot de erkenning komen en het je ter harte nemen dat de Eeuwige de G’d is in de Hemel en daar boven zowel als op aarde hier beneden, niemand meer!; אֵין, עוֹד : ejn ‘od: lett.: niets meer Dwariem/Deut. 4:39).
Verder houdt het verbod van bijgeloof in dat het niet geoorloofd is te stellen dat je die dag niet komt, omdat het vrijdag de 13e is en dat je daarom gelooft dat je ongeluk over je heen trekt door de deur uit te gaan, of – zoals de Joodse Codex De Sjoelchan Aroech ons instrueert – je ophangen aan voortekens. Het is ook niet aan ons te zeggen dat wij ons geleende geld die ene ochtend niet terug willen hebben omdat je op de ochtend niet met iets slechts wilt beginnen. Dit geldt ook voor Jamiem Toviem en Sjabbatot. Ook zijn uitspraken in de strekking “men moet deze kip slachten omdat zij als een haan kraait” verboden. Het is, zoals aangetoond, een overtreding van de Tora wanneer je daar schuldig aan maakt.
Wanneer je in je huis een teken ziet, is dit niet per definitie bijgeloof. Een voorbeeld is dat je zegt dat jouw huis jouw geluk bezorgt, wanneer je bijvoorbeeld een kind gekregen hebt of als je driemaal achtereen succes hebt gehad. Wanneer een (toekomstige) gebeurtenis een beetje op profetie lijkt, wordt dit niet als bijgeloof gezien. Denk aan de slaaf van Avraham Eli’ezer die ook aan een toekomstige gebeurtenis heeft gehecht (Bereesjiet/Gen. 24).
De Tora is in het volgende ook helder in. Waarzeggerij is ook verboden. Wat is waarzeggerij? Waarzeggerij is de kunst of gave van het voorspellen van de toekomst met behulp van de hemellichamen. Het misbruiken van de hemellichamen voor waarzeggerij is verboden, omdat andere klassieke volkeren raad aan de hemellichamen over hun toekomst raadpleegden (Dwariem/Deut. 4:19). Zelfs Avraham dacht eerst dat de zon een god was. Maar omdat de maan ’s nachts de zon vervangt, dacht hij later dat de maan een god was. Vervolgens dacht hij dat weer de zon een god was, omdat deze de maan weer vervangt. Uiteindelijk realiseerde hij dat Hasjem de Enige G’d is, omdat Hij Degene is Die over beide hemellichamen controle heeft. Ondertussen dachten veel mensen dat de hemellichamen op zichzelf staande krachten waren. Goer Arjeh leert ons dáárnaast dat de zon voor de andere naties uitsluitend warme licht verzorgt. Het pad van Jisraël wordt daarnaast door nóg een ándere lichtbron verlicht: Hasjem Die voor hen het Eeuwige Licht is (Jesjajahoe 60:19).
Ook zegt de Tora dat wij onze kinderen niet door het vuur mogen laten lopen, noch wichelarij te beoefenen. Tovenarij in de vorm van bezweringen en spiritisme middels waarzeggerij is een gruwel in de ogen van Hasjem (Dwariem 18:10). De Tora verbiedt dat Joden deze occulte wanpraktijken van andere volkeren kopiëren. In Hasjems ogen zijn zulke praktijken afschuwelijk! Joden hebben hun vertrouwen en loyaliteit bij Hasjem neer te leggen en niet bij andere machten, die net als wij schepsels van de Baroech Hakodesj zijn.
De Tora noemt in Sjmot/Ex. 22:17; Wajjikra/Lev. 18:21; 19:26,31 en 20:2-7,27 een lijst van negen vormen van tovenarij:
tovenarij
dienen van dienen van Molech, waar kinderen op een afschuwelijke wijze betrokken worden. Hasjem werd middels dierenoffers gediend. Molech werd middels kinderoffers. Met andere woorden, de Joden die daar schuldig aanmaakten hadden zelfs hun eigen kinderen – hun dierbaarste bezit – over om deze te offeren aan een god die Hasjem niet is.
Het onteren van Hasjems Naam
eten van bloed
uitleven in voorspellen middels tovenarij
bijgeloof
vervuilen door tovenarij
tovenarij volgens ‘Ovot
tovenarij volgens Jid’oniem
Op tovenarij staat daarom ook de doodstraf op.
Rasji legt daarnaast uit dat de reden waarom in Sjmot/Ex. 22:17 tot een vrouwelijke derde persoon (tovenares) gericht is. Het feit is dat tovenarij in die dagen merendeels door vrouwen uitgevoerd werd. Tovenares, wat in het Hebreeuws megasjefah betekent, is volgens Sanhedrin 67b acroniem van machchiesjien pamaljah sjel ma’lah, wat zij ontkennen het G’ddelijke gevolg. Dit betekent dat tovenarij een poging is om de natuur middels onreine machten onder controle te krijgen, waardoor men Hasjems almacht ontkennen. De doodstraf wordt ook op een uitzonderlijke wijze uitgedrukt: lo’ techajeh… jij zal niet toestaan (de tovenares) te leven. Hier wordt de doodstraf sterker uitgedrukt dan “slechts” het uitvoeren van de doodstraf. Mensen die aan tovenarij doen zijn extreem gevaarlijk voor hun naaste. Wanneer er sprake is van zulke grote gevaren, draagt de Tora op het gevaar met wortel en al uit te roeien.
Sanhedrin 65b leert ons dat de persoon die iemands ogen misleidt ook onder tovenarij geschaard moet worden. Het is als of hij de ogen van mensen vasthoudt en hen misleidt. Zijn wonderen zijn niet op de waarheid gebaseerd en middels zijn vingervlugge trucs een misleider. Deze entertainers overtreden de Tora en wie hiertoe opdracht geeft, overtreedt het verbod dat je geen struikelblok voor een blinde mag leggen. Het is wel toegestaan naar een goochelvoorstelling van een niet-Jood te kijken.
Behalve in de situatie van bezetenheid, kwesties op leven en dood of ziekte dat door tovenarij is veroorzaakt, is het niet toegestaan te raadplegen bij tovenaars.
Dit is allemaal dwaasheid en wie daarin gelooft is zwak van geest.
Vertrouw volkomen op Hasjem, je G’d (Dwariem/Deut. 18:13)
RaMBaM
Verbod op afgoderij
Afgoderij is een te kort aan moraal, ethiek en eerlijkheid dat iemands gehele aard treft.
R’Hirsch
In Parasja Bereesjiet lezen wij in 4 vers 26: En ook Sheth werd een zoon geboren; hij noemde hem Enosj – mensenkind – …’az hoechal liqro’ besjem Adonaj …Toen begon men met het aanroepen in de naam van de Eeuwige.
De Tora leert ons dat de generatie van Enosj begonnen is met afgoderij, welke was de verderfelijkste invloed voor de mensheid is geworden. Deze generatie – legt Rasji uit – creëerde absurde situaties door G’ddelijke kwaliteiten aan mensen en levenloze voorwerpen in de Naam van Hasjem toe te schrijven. RaMBaM leert ons in Hilchot Avodas Kochaviem 1:1-2 uit dat er een groot misverstand om het ontstaan van avodah zara is ontstaan. In het begin dachten de mensen dat zij Hasjem júist aanbaden door de Hemelse wezen als Zijn afgezanten op aarde te eren, zoals het gepast is dat je de ministers van de een koning eert. Deze gedachte raakte steeds meer ontaard. Men begon te geloven dat deze machten en wezens onafhankelijke entiteiten waren. Hierdoor vergaten zij Hasjem Zelf en men nam vervolgens aan dat alle machten – in wat voorstelling men ook koos – toegekend konden worden om deze te vereren.
In het begin werden eerst de engelen, wat hemelse geestelijke wezens zijn, aanbeden. Deze cult werd uitgebreid zodat ook de zon, maan en de sterren werden aanbeden. Zelfs mensen met bijzondere gaven, zoals par’oh en Neboechadnessar, werden als goden gezien. De afgodendienaars dachten dat door hun eredienst de macht van het wezen of de koning zou toenemen. Zij zouden naast hun aanzienlijke macht, hun gids tot hun lot zijn. Uiteindelijk ontaarde het beginsel zodanig dat men ook de kwaadaardige, semigeestelijke sjediem – demonen – aanbaden.
Lo’-jihjeh lecha ‘elokiem ‘acheriem ‘al-panaj… laat er geen andere goden voor je zijn in Mijn Aanwezigheid… Sjmot/Ex. 20:4. Dit verbod bestaat uit vier onderdelen:
Het is verboden te geloven in afgoden
Het is verboden afgoden te maken of afgoden te bezitten
Het is verboden afgoden te aanbidden. Het aanbidden is ook weer onderverdeeld in vier vormen van eredienst:
Lichamelijke en geestelijke uitputting
Slachting van dieren
offers en
plengoffers van wijn of andere vloeistoffen op een altaar
Het is verboden een afgod te aanbidden in de betekenis dat het uniek is, ook al wordt de methode niet voor andere afgoden gebruikt. Een voorbeeld is dat de afgod Pe’or werd aanbeden door in het openbaar de grote boodschap te doen die je normaliter op het toilet zou doen en Merkoelis (Mercurius) werd aanbeden door stenen naar het beeld te gooien. Indien deze merkwaardige handelingen voor andere afgoden gebruikt zou worden, zou het een uidrukking van verachting zijn en dan is het toegestaan. Maar wanneer het voorgeschreven handelingen van zo’n eredienst is, is het verboden.
‘elokiem ‘acheriem … andere goden… Hasjem is de Enige G’d, dus waarom wordt hier gesproken van ándere goden? Rasji leert ons dat ‘elokiem ‘acheriem… goden van anderen betekent. Het is niet juist te zeggen dat er vreemde goden buiten Mij staat, want dat is tegenover de Allerhoogste regelrechte smaad! In Sjemot/Ex. 22:19 spreekt men van zo’veach la’elohiem… degene die offerande aan goden [volgens Rasji afgoden] brengt.. RaMBaN leert dat elohiem in dit vers gerefereerd worden aan engelen. Wij leerden dat deze cult – ooit ontstaan uit ontzag voor Hasjem – krachten en gecombineerde krachten – zelfs engelen van Hasjem – worden aanbeden. Sforno voegt er aan toe dat het aanbidden van Hasjem gecombineerd met het aanbidden van engelen. Jacharam… zullen vernietigd worden (Sjmot 22:19). Jacharam komt van cherem. Dat is een ongewone term voor de doodstraf waar het bestaansrecht van de betrokkene wordt ontnomen.
We mogen ondertussen geen voordeel uit afgoderij halen. Denk aan bijvoorbeeld hulpmiddelen zoals vaatwerk voor de eredienst of versieringen zoals kaarsen. Toegestane voorwerpen of versieringen die in aanraking komen met bijvoorbeeld deze hulpmiddelen (of andere voorwerpen die in de erediensten worden gebruikt), maakt het toegestane voorwerp ongeoorloofd. Het is zelfs verboden om naar een afgod en de bij behorende versiering te kijken, want in Wajjikra/Lev. 19:4 staat immers geschreven dat wij ons niet tot afgoden mogen wenden. We moeten letterlijk een gepaste afstand bewaren tussen onszelf en de afgoden, hun voorwerpen en hun tempels.
Bomen die voor een afgod als decoratie dienen is wederom voor ons niet toegestaan (Jermijahoe 10:1-5).
‘Al-panaj…in Mjin aanwezigheid…betekent volgens Rasji: de gehele tijd dat Ik besta… aangezien Hasjem eeuwig is en boven alle tijd en eeuwigheid staat, geeft dit aan dat dit verbod voor altijd zal gelden, zodat men niet kan zeggen dat het dit verbod alleen voor de generatie in de woestijn geldt. Ibn Ezra en Sforno leren ook dat het tarten van een menselijke koning de ergste vorm van verraad is. Laat staan voor Hasjem! Afgoderij is daarom ook een onvergefelijke vorm van verraad naar Hasjem!
Hasjem verbiedt niet alleen de aanbidding van een afgod, maar verbiedt ook de afgod zelf. Pesel … temoenah… gesneden beelden… gelijkenis… R’Hirsch leert dat een gesneden beeld een driedimensionale accurate afbeelding van een ding of een persoon is en een gelijkenis is een symbolisch beeld dat gesneden kan zijn, maar ook getekend of op wat voor manier dan ook gemaakt is. Je mag dit zelfs niet voor een niet-Jood maken of een niet-Jood de opdracht geven dit te maken. Dit is in het verlengde dat je een niet-Jood niet voor jou op Sjabbat mag laten klussen.
Wanneer de beelden niet in reliëf gemaakt zijn, dan mag men deze afbeeldingen wel in huis hebben. Dus een zegelring met een afbeelding van een mens mag niet. In feite mag je niet naar een afbeelding van een mens kijken, omdat het dan een pesel, een afgod, is. Hiermee zal het verbod ‘al-tifnoe, ‘el-ha’elieliem… wendt jullie niet tot afgoden… Wajjikra/Lev. 19:4 overtreden worden. Omdat mensen aan geld gewend zijn, is het toegestaan naar een afbeelding van een munt te kijken, alleen wanneer je vroom bent, ga je daar zorgvuldig mee om.
Het is verboden een afbeelding van een mens te maken, zelfs een afbeelding het gezicht an sich is verboden, denken aan een volledige afbeelding van een gezicht waar de twee ogen en de neus volledig te zien zijn. Je mag het niet in je bezit hebben, tenzij dat een volledige afbeelding van dat gezicht een beetje beschadigd is. Een afbeelding van een profiel is toegestaan.
Hasjem legt uit dat Hij qana’ … jaloers is. De Tora gebruikt deze uitdrukking alleen wanneer er sprake van afgoderij is en wanneer een echtgenoot zijn vrouw van overspel verdenk (Bamidbar/Num. 5:14). Deze term wordt gebruikt wanneer er sprake van misbruik van vertrouwen is en wanneer iemand weigert iets op te geven wat rechtmatig van hem is. In de context van afgoderij moeten wij weten en erkennen dat Hasjem Alleen het Recht heeft om door mensen aanbeden te worden en accepteert zulk soort uitdrukkingen van mensen naar andere schepsel niet. Mechilta leert dat Hasjem zei: “Betreft afgoderij ben Ik ijverig in het uitvoeren van straffen, maar in andere zaken ben Ik welgevallen en genadig. In het zinsverband van de jaloerse echtgenoot die beweert dat zijn vrouw hem met een andere man samenleeft, weigert hij de trouw op te geven waar hij recht op heeft!
Naast je aan de verboden van afgoderij of ieder vorm van Torat … kent het Jodendom verschillende minhagiem. Zo is het gebruikelijk wanneer je langs een gebouw komt dat gebruikt wordt voor afgodendienst, dan zeg je ‘Bejt ĝ’iem, jisach Hasjem… Hasjem zal de huizen van de hooghartigen vernietigen (Misjlee/Spr. 15:25) en wanneer je langs een gebouw komt dat voor afgodendienst gebruikt werd, maar nu in puin ligt, dan zeg je: ‘el-neqamit Hasjem, ‘el-neqamit Hasjem, hofie’a… Hasjem is een G’d der vergelding, O G’d der vergelding, verschijn! Tehilliem/Ps. 94:1. Het is ook de gewoonte dat je goed uitkijkt waar je bukt. Wanneer je met je gezicht voor een beeld staat en bukt om bijvoorbeeld iets op te pakken, dan lijkt het als of je er voor buigt. Het is ook niet toegestaan als je daar alleen staat en geen menselijke ooggetuigen aanwezig is. Een alternatief voor – wat voor reden ook – het bukken naar het beeld toe, is met je rug naar dat beeld te staan en dan bukken of dergelijke.
Ook mag geen geld uitlenen aan een niet-Jood die dat geld ter bevordering van afgoderij gebruikt (denk bijvoorbeeld ten goede van het gebouw of voor versiering zoals bijvoorbeeld kaarsen). Daarnaast is het niet geoorloofd op plaatsen te handelen waar niet-Joden zeggen dat daar hun zonden worden vergeven. In dat verlengde moeten wij aannemen dat Bijbelboeken niet gekopieerd mogen worden waar veranderingen erin verwerkt zijn om het heidens geloof te versterken. Vandaar dat het niet toegestaan is namen van afgoden te noemen voor een bepaald doel, hoe onbelangrijk de opmerking ook lijkt. De Sjoelchan Aroech geeft het voorbeeld dat je dus niet mag zeggen: “Wacht op mij bij het afgodsbeeld van…” . Dit verbod komt uit Sjemot 23:13 waar geschreven staat: Noem de naam van vreemde goden niet… wesjem ‘elohiem ‘acheriem lo’ tazkieroe… … lo’ jisjma’ al-piecha…laat het niet door jouw mond gehoord worden… Zoals Sforno leert dat je moet oppassen dat jij door jouw woorden de veroorzaker bent die een verboden naam uitspreekt waardoor het gehoord wordt. Dit is uitzonderlijk, omdat wij met de rest van de verboden vanuit onze daden moeten laten. Maar afgoderij is zo’n vreselijke overtreding, dat deze je zelfs beperkt in het spreken of het uitlokken van het uitspreken van zo’n naam. Dit verklaart waarom wij de naam van de christelijke messias niet mogen noemen, omdat hij tot in heden van vandaag als afgod aanbeden wordt. Afgoden die niet meer aanbeden worden, mogen wij noemen.
Consequenties van afgoderij
De gevolgen van afgoderij is dus niet mals. Hasjem geeft aan dat Hij ijverig de straffen zal uitvoeren over de Joden die overspel plegen middels avodah zara. In Sjmot/Ex. 20:5 lijkt er sprake van ‘Aoz ‘avot ‘al-baniem… de zonde van de vaderen op de kinderen… De Tora leert ons dat kinderen niet verantwoordelijk gesteld kunnen worden voor de daden van de ouders. Dit lijkt een contradictie.
De geleerden leren ons dat deze vloek alleen betrekking heeft op kinderen die de zonden van hun ouders zichzelf eigen maken. Sanhedrin 27b stelt dat in zulke gevallen de kinderen deze zonden van hun ouders adopteren als zonden van henzelf. Geschiedenis leert dat zonden die over de generaties herhaald worden, gecultiveerd of een onafhankelijke levensstijl worden en dus een maatschappelijk aanvaardbaar fenomeen wordt. Deze zonden werden vervolgens beschouwd als een stel nieuwe normen en waarden. Wanneer de kinderen bewust voor deze normen en waarden kiezen en de wegen van hun ouders continueren door hun gedrag over te nemen, dan heeft die veel meer kracht dan de daden van een enkele dwalende generatie. De zonden van de kinderen die de wegen van hun ouders adopteren als van henzelf, zijn giftiger dan wanneer het zonden zijn die in hun generatie op zichzelf zouden staan. Hasjem noemt zulke mensen “Mijn vijanden”.
De Talmoed spreekt van een kind dat is gekidnapt en opgegroeid door gojiem. Dit kind treft geen blaam en is niet verantwoordelijk voor de daden die hij nooit als zonden heeft geleerd. Een Jood dat op een geassimileerde wijze opgroeit, valt ook niet onder Sjmot 20:5! In zulke gevallen gaat de straf voor de zonden van de ouders niet tot voorbij vierde generatie. Ondertussen toont Hasjem Zijn vriendelijkheid voor duizenden generaties… we’oseh chesed la’alafiem… Dat zijn minimaal tweeduizend generatie in toekomst. Tosefta, Sotah 3:4 leert dat de beloning van goede daden vijfhonderd maal groter is dan de stafmaat voor de zonden.
Aanbidt Hsjem, en Hij zal jou in alle zegeningen voorzien!
RaMBaN (op Sjmot 23:25)
Bron:
Sjoelchan Aroech
Artscroll Choemasj
Dikke van Dale
©FAQ-online 2008