Syllabus over voortplanting

Geschreven door Dayan mr. drs. R. Evers

Voortplanting
Inhoudsopgave
Klik HIER voor de bijbehorende mp3 voor een interactieve sjioer.

1. Geslachtsbepaling

G’ds troon
Geslachtsselectie onwenselijk
Vernietiging van levensorigine
Mannenoverschot

2. Stamceltherapie en wetenschapelijk onderzoek op embryo’s

Implantatie van hersencellen
Techniek en vragen bij IVF

Algemene opmerkingen:
Geen natuurwet – doctrine
Geen inmenging in G’ds wereldleiding
Defecten en vermenging
Vernietigen van restembryo’s
Het Joodse standpunt
Wetenschappelijk onderzoek op restembryo’s
Geen volwaardige bescherming
Embryo-donatie
Geslachtscellen
Kweken van embryo’s
Kloontechnieken
Technieken voor geslachtskeuze
Geslachtsselectie wel geoorloofd voor medische doelen
Herstel van afwijkingen in erfelijk materiaal
Postume voortplanting

Enkele spirituele addenda:
Bezieling
Verantwoordelijkheid
Maatschappelijke gevolgen
Commercialisering
Proeven met embryo’s
Scheiding der geesten
Eugenetica
Eicellen zijn geen handelswaar
Dekmantel
Speciaal kweken
Restembryo’s

3. Designbaby

Ontmenselijking
Nog niet levensvatbaar
Bezieling van de foetus
Begrafenis van een foetus
Voordeelsverbod
Op sterk water
Pikoe’ach nefesj – het redden van een leven
Abortus om mensenlevens te redden
Voordeel uit onethisch handelen
Niet ten koste van een ander
De therapeutische baby: eerste stap naar tekentafelbaby
Biotechnologische revolutie
Adam en Molly
Dieren kruisen
Nooit om leven gevraagd
Geen recht op niet-bestaan

4. Klonen

Grensverlegging
Voordelen en nadelen
Mag de mens de wereld gebruiken?
Doemdenkerige toekomstbeelden
Astrobiologisch determinisme
Weghouden van kennis
Voorwaarden
Groeiend normbesef
Kilajiem
Partner G’ds
Kisjoef (zwarte magie)
Golem
Herleving
Voortplanting
Toegift

5. Erfelijkheid

Erfelijkheidsvoorlichting
Kinderwens
Zelfbeschikkingsrecht
Fundamentele vragen
Eerst doorlichten en dan pas een relatie?
De Joodse praktijk
De biologie
Taaislijmziekte
SCID
Halachische grens
Begin van leven in de baarmoeder
Abortus en geboortebeperking
Pragmatisme en testen
Procedure
Naar het huwelijk
Abortus
Mag genetische manipulatie?
Klonen van weefsels of organismen

6. Seksualiteit, waarden en religie

Reductie
Verantwoordelijkheid
Pornografie
Romantische liefde
Ontplooiing
Anticonceptie, sterilisatie en geboortebeperking: weest vruchtbaar…
Geboortebeperking
Voorbeboedmiddelen
Pre- en postcoitaal
Rangorde
Relatief lichte problematiek
Verschillende methoden
Het spiraaltje
De pil
Mannen- en vrouwencondoom
Sterilisatie

Geslachtsbepaling
Geslacht op bestelling kan. Maar is het wel verstandig? Geslachtskeuze is meer een ethische of religieuze keus dan een medische beslissing. Bovendien dreigt de voortplanting te veel ‘vertechniseerd’ te worden; er blijft weinig menselijks en G’ddelijks meer over.
Mijn belangrijkste argumenten tegen liberalisering van geslachtskeuze – behalve om medische redenen – luiden abortus en disbalans in de bevolkingsopbouw. Geslachtsselectie op bevruchte eicellen of op zaadcellen is een verkapte vorm van abortus.

De Belgische arts Frank Comhaire heeft tien moeders in behandeling die bereid zijn € 6.300 te betalen om naar keuze op bestelling een jongetje of meisje te baren. De zaadcellen worden in Amerika op geslacht geselecteerd. Na terugzending naar België vindt reageerbuisbevruchting plaats, waarna de eicel in de baarmoeder wordt geïmplanteerd.

G’ds troon
Mag de mens op G’ds troon gaan zitten en leven vormen naar gerieven en believen? In 1979 schreef een vooraanstaand wetenschapper nog dat de werkelijkheid van het laboratoriumonderzoek met DNA nog ver van de mogelijkheid tot manipulatie van menselijke factoren lag. Maar de geboorte van Teresa Spina in 1986 te Napels logenstrafte deze opvatting. Zij was de eerste Europese baby van wie het geslacht werd bepaald door genetisch ingrijpen.
Uit de Talmoed (B. T. Bawa Batra 10b en Nida 70b) blijkt dat het Jodendom niet negatief staat tegenover een bepaalde beïnvloeding van het geslacht van de kinderen of modificatie van de kwaliteit van het nageslacht. Het lijkt er zelfs op, dat de Talmoedgeleerden positief stonden tegenover een zekere mate van beïnvloeding voor de conceptie: “Rabbi Jochanan had de gewoonte bij de uitgang van het mikwe (rituele bad) te zitten en te zeggen: “Indien de vrouwen uit het mikwe komen, zullen zij mij zien en kinderen krijgen die even mooi en bekwaam in de Tora zijn als ik” (B.T. Berachot 20a).

Geslachtsselectie onwenselijk
Geslachtsselectie op bevruchte eicellen of op zaadcellen acht ik vanuit de Joodse levensvisie echter onwenselijk. In de moderne medische praktijk is het mogelijk om reeds vroeg in de zwangerschap met amniocentesis of door analyse van vloeistof uit de baarmoederhals het geslacht van de foetus vast te stellen. Sommige ouders vinden een ongewenst geslacht reden voor abortus. Het Jodendom acht deze selectie na de conceptie ontoelaatbaar. De beslissing om een foetus – een mens in wording – te aborteren is geen privézaak van de ouders. Geen halachische autoriteit zou het geslacht van het kind als een legitieme reden voor abortus accepteren. Geslachtskeuze vóór de conceptie lijkt onaanvaardbaar om meer praktische redenen.
Geslachtsselectie zonder medische urgentie noodzaakt tot het scheiden van erfelijke dragers van het vrouwelijke geslacht en genen van het mannelijke geslacht. Hoewel zaadcellen in de Joodse wet niet geheel gelijk worden gesteld met menselijke wezens, wordt experimenteren hiermee onaanvaardbaar geacht omdat de levensorigine van een potentieel menselijk wezen bij zaadselectie wordt vernietigd.

Vernietiging van levensorigine
Dezelfde vragen omtrent moedwillige vernietiging van de levensorigine van de mens spelen ook bij kunstmatige inseminatie, wat echter onder strikte voorwaarden wordt toegestaan om het gebod zich voort te planten te kunnen vervullen. Maar bij normale kunstmatige inseminatie is het mogelijk al het sperma van de man in te brengen en hoeft er niets verloren te gaan. Bij geslachtsselectie zouden óf de mannelijke óf de vrouwelijke genen moeten worden vernietigd en dit wordt in de Joodse wet onwenselijk geacht. Dit geldt temeer bij geslachtsselectie omdat nergens in de Joodse wet geëist wordt dat ouders een kind van een speciaal geslacht voortbrengen. Het is waar dat de halacha (Joodse wet) voor het vervullen van het gebod “weest vruchtbaar en vermenigvuldigt u” zowel een jongetje als een meisje eist, maar ouders van bijvoorbeeld tien zonen zijn absoluut niet verplicht kunstmatige methoden te gebruiken om de kans op het krijgen van een meisje te vergroten. Als geslachtsselectie echter plaatsvindt om de kans op genetisch bepaalde ziekten uit te sluiten, staat de leidende Israëlische autoriteit Rav Eljasjiev dit echter uitdrukkelijk toe.

Mannenoverschot
Ook maatschappelijke factoren spelen in de halachische beoordeling van de ouderlijke geslachtskeuze een rol. Uit onderzoeken in Amerika is gebleken dat vele aanstaande ouders een duidelijke voorkeur hebben voor jongetjes. Sommige onderzoeken tonen aan dat tweederde van alle Amerikaanse vrouwen liever een zoon dan een dochter heeft. De voorkeur voor mannelijke kinderen speelt voornamelijk bij echtparen die slechts één kind willen. Zouden ouders in de toekomst mogen kiezen voor het geslacht van hun kind, dan zou het aantal jongetjes onder de bevolking aanzienlijk stijgen. Dit zou tot een enorm sociologisch probleem leiden. Een demografisch overschot van mannen zou betekenen dat vele mannen niet zouden kunnen trouwen. Dit toekomstperspectief druist in tegen de Joodse levensvisie. De profeet Ezechiël stelt dat de wereld is geschapen om bevolkt te worden. De scheef getrokken verhouding tussen mannen en vrouwen als gevolg van ouderlijke keuze zou hier in de weg staan. Verschillende sociologen hebben verder gewezen op de maatschappelijke gevaren van een tekort aan één van beide seksen. Waarschijnlijk zou de Joodse ethiek dit sociale kwaad een te hoge prijs achten om het verlangen naar kinderen van een bepaald geslacht te honoreren.

Stamceltherapie en wetenschappelijk onderzoek op embryo’s
De hoge vlucht die de nieuwe geneeskunde heeft genomen, heeft bijzonder veel morele dilemma’s opgeleverd. Zo wil Frankrijk wetenschappelijk onderzoek aan embryo’s wettelijk gaan toestaan. Embryo-onderzoek is binnen de Europese Unie in Engeland, Spanje, Denemarken en Zweden wettelijk geregeld. België is al een eind op weg en in Frankrijk is klonen voor reproductieve doeleinden, dat wil zeggen om uit een cel een nieuw mens te laten groeien, verboden. Maar zogenaamd ‘therapeutisch klonen’, waarbij uit embryocellen organen worden gemaakt, mag straks worden onderzocht. Ook embryo-onderzoek dat ten doel heeft de bestaande technieken van reageerbuisbevruchting te verbeteren, wordt toegestaan. In Nederland en Frankrijk mogen alleen embryo’s voor onderzoek worden gebruikt die nu bij de reageerbuisbevruchting overblijven. In Denemarken mogen embryo’s speciaal voor onderzoek worden gekweekt; een verontrustende ontwikkeling waar wij ook vanuit Joods standpunt bij stil moeten staan.

Implantatie van hersencellen
‘The sky is the limit.’ De ontwikkelingen zijn niet te stuiten. Zo werden met toestemming van de Nationale Ethische Commissie in Frankrijk hersencellen van embryo’s geïmplanteerd bij vijf patiënten met de ziekte van Huntington, een erfelijke hersenaandoening met dodelijke afloop. Drie patiënten blijken bij die ingreep reeds baat te hebben. De medici van het Parijse Inserm Instituut brachten cellen van embryo’s in de rechterhelft van de hersenen in, en een jaar later ook in de linkerhelft. Waar ligt de grens van medisch ingrijpen? Nu worden weer prenatale IQ-testen voorgesteld. Mogen er geen minder intelligente kinderen meer worden geboren? Is alles wat mogelijk is maar toegestaan?
Laten we ons beperken tot de regeling van het embryo-onderzoek. Centraal hierbij staat de reageerbuisbevruchting. Onderstaande beschouwingen dragen een tentatief karakter. Voor halachische praktijkvragen wende men zich tot de plaatselijke halachische autoriteit.

Techniek en vragen bij IVF
Zaadcellen worden in een petrischaal bij de eicellen gebracht zodat deze kunnen worden bevrucht. Op deze manier ontstaan embryo’s die in de baarmoeder kunnen worden ingebracht. In laboratoria van de IVF-klinieken staan vrieskisten om sperma en embryo’s te bewaren. Als er embryo’s na een IVF-behandeling overblijven, kunnen deze bewaard worden voor een volgende zwangerschap. Maar als de ouders geen kinderen meer willen, dan zijn er embryo’s over. Binnen Joodse kring rezen hierbij de volgende vragen:

1)Is het toegestaan om overgebleven embryo’s te vernietigen?
2)Mogen overgebleven embryo’s worden gebruikt voor wetenschappelijk onderzoek?
3)Mogen overgebleven embryo’s worden gedoneerd aan een kinderloos echtpaar?

In dit verband ontstonden tevens de volgende vragen:
4)Is het geoorloofd om embryo’s speciaal tot stand te brengen voor wetenschappelijk onderzoek?
5)Is het geoorloofd om genetisch identieke mensen geboren te laten worden door middel van kloontechnieken?
6)Is het geoorloofd het geslacht van het kind van tevoren te bepalen via geslachtskeuze-technieken?
7)Is het toegestaan om afwijkingen in erfelijk materiaal van een eicel, zaadcel of embryo te herstellen zodat het kind hier niet aan zal lijden?
8)Is het toegestaan om na het overlijden van de partner, met ingevroren sperma of embryo’s, toch een kind geboren te laten worden via postume voortplanting?

Algemene opmerkingen

Geen natuurwet – doctrine
De ethicus McCormick wijst experimenten met het levensorigine van de mens principieel af omdat deze wijze van omgaan met de levensorigine van de mens ‘tegennatuurlijk’ zou zijn. Het Jodendom kent echter geen natuurwetdoctrine. De jongste medische praktijken moeten alleen aan de juridische en ethische achtergronden van de ge- en verboden van de Tora worden getoetst. In principe staat het de mens ook vrij de medische wetenschap te gebruiken om problemen in verband met de voortplanting op te lossen.

Geen inmenging in G’ds wereldleiding
Vanuit de Joodse optiek bezien is de vraag ‘of wij niet op G’ds troon gaan zitten’ bij het in kaart brengen en veranderen van de menselijke erfelijke informatie niet relevant omdat wij in geneeskundig ingrijpen geen inbreuk op G’ds wereldleiding zien. G’d heeft ons in de Tora opgedragen om genezend te handelen en medicatie te aanvaarden. G’d gaf ons toestemming te genezen, hetgeen wij ontlenen aan een speciale G’ddelijke opdracht in de Bijbel, Exodus 21:19.

Defecten en vermenging
Medische experimenten worden nogal eens bekritiseerd omdat de kans bestaat op mogelijke geboortes van kinderen met afwijkingen. Joodse bronnen stellen, dat men zeer voorzichtig moet zijn met medische experimenten; deze zouden kunnen leiden tot genetische defecten. De hoge vlucht die de ‘genentechniek’ inmiddels heeft genomen, biedt hierin zeker uitkomst.

Voor de Joodse wet is de waarborg, dat er geen ‘vreemd’ zaad wordt vermengd met het sperma van de eigen man, van groot belang. In orthodoxe ziekenhuizen in Israël staat de gehele IVF-materie onder streng rabbinaal toezicht.

Vernietigen van restembryo’s
Op 1 augustus 1996 werd in Britse klinieken een begin gemaakt met de vernietiging van drieduizend ingevroren embryo’s. De Engelse wet schrijft namelijk voor dat embryo’s hooguit vijf jaar ingevroren bewaard mogen blijven. Ook in andere Europese ziekenhuizen wordt een protocol met een bewaartijd van drie tot zes jaar gehanteerd. In Engeland kan met toestemming van de ouders het ingevroren ‘leven’ van de embryo’s, die uit één tot vier cellen bestaan, worden verlengd tot tien jaar. Negenhonderd ouders waren echter niet meer te achterhalen, zodat hun embryo’s werden ontdooid, waarna zij uiteen vielen. Religieuze leiders veroordeelden de vernietiging van de embryo’s als een ‘prenatale slachting’. Anti-abortus groeperingen protesteerden heftig en vanuit de hele wereld stroomden adoptieaanvragen binnen, die echter niet konden worden gehonoreerd omdat er geen toestemming van de verwekkers kon worden verkregen.

Het Joodse standpunt
Uit Genesis 9:6 leidt Rabbi Jisjmaëel in de Talmoed (B. T. Sanhedrien 57b) het abortusverbod af: “Hij die het bloed van een mens in een mens vergiet, diens bloed zal vergoten worden”. Beschermwaardigheid van het leven wordt hierbij dus afhankelijk gesteld van het verblijf in de menselijke baarmoeder. De Jeruzalemse autoriteit Rabbi Mosjé Sternburch borduurt hierop voort en stelt dat het abortusverbod daarom niet geldt voor een ingevroren bevruchte eicel of restembryo’s na een IVF-behandeling. Omdat deze embryo’s zich nog niet in de baarmoeder bevinden is het nog geen beschermwaardig leven indien er geen andere mogelijkheden zijn om het gewenste medisch belangrijke doel te bereiken. Rabbi S. Wosner uit Bné B’rak meent, dat men de sjabbat niet mag ontwijden om het leven van een ingevroren embryo te redden ‘omdat het nog niet werkelijk levensvatbaar is’. De Sefardische opperrabbijn van Tel Aviv, Rabbi Chaim Halevy, meent zelfs dat deze primordiale vorm van leven de naam embryo nog niet draagt. Vanuit Joods-wettelijk oogpunt is de kwalificatie ‘abortus’ voor experimenteren met restembryo’s die slechts uit enkele cellen bestaan daarom onjuist.

Wetenschappelijk onderzoek op restembryo’s
Op het terrein van de voortplantingsgeneeskunde wordt veel wetenschappelijk onderzoek verricht naar de oorzaken van onvruchtbaarheid en naar methoden om onvruchtbaarheid te verhelpen of te voorkomen. Wetenschappelijk onderzoek met embryo’s stuit op vele bezwaren. Bij een embryo gaat het om beginnend menselijk leven. Veel mensen vinden dat leven respect verdient en een embryo daarom nooit voor wetenschappelijk onderzoek mag worden gebruikt. Anderen hebben minder bezwaar tegen onderzoek op embryo’s wanneer het gaat om embryo’s die van IVF-behandelingen zijn overgebleven. In die gevallen zou men kunnen stellen dat gebruik van embryo’ s voor onderzoek toelaatbaar is, omdat de embryo’s immers op den duur in elk geval vergaan.

Geen volwaardige bescherming
Een Joods standpunt in deze luidt dat het is toegestaan om op restembryo’s, die toch zouden worden vernietigd, wetenschappelijk onderzoek te doen om mensen in de toekomst beter te kunnen genezen. Ook hier geldt weer het argument, dat een bevruchte eicel buiten de baarmoeder nog steeds geen mens heet en geen volwaardige bescherming geniet, die wel algemeen geldt voor menselijk leven.

Een mens in een reageerbuis is nog geen mens. Bovendien wordt hier gesproken over cellen vóór veertig dagen na de bevruchting, waarvan de Talmoed zegt dat dit slechts ‘een beetje water’ is. Rabbi S. Wosner stelt dat deze embryo’s nog geen nesjama (ziel) hebben. Zonder kunstmatige hulp van buiten zouden de embryonale cellen in de reageerbuis niet verder kunnen leven, zodat niet van werkelijk menselijk leven sprake zou zijn. Rabbijn J. D. Bleich, een bekende publicist uit New York, is van mening, dat Toraverboden niet van toepassing zijn op microscopisch kleine cellen of processen. Het lijkt er op dat gebruik van embryo’s – die overgebleven zijn na een IVF-behandeling – voor wetenschappelijk onderzoek zou kunnen worden toegestaan.

Embryo-donatie
Embryodonatie komt niet veel voor omdat de meeste ouders liever een kind hebben waarvan ten minste één ouder de biologische donor is. De nieuwe wetsvoorstellen bepalen, dat aan embryodonatie geen geld mag worden verdiend en dat de donatie schriftelijk vastgesteld dient te worden.
Bij donatie van embryo’s ontstaat een vergelijkbaar probleem als bij draagmoederschap. Wie is feitelijk de moeder? Er ontstaan problemen op gebied van identiteit en identificatie. Met de vraag ‘wie is de moeder’ wordt wederom de status van het kind aan de orde gesteld.

De Jeruzalemse autoriteit rabbi Zalman N. Goldberg heeft over al deze problemen recentelijk uitspraken gedaan:

Vader wordt men vanaf de conceptie. Volgens rabbi Akiva Eger (1761-1837, Hongarije) staat ook het moederschap vast met de conceptie, maar rabbi Joseef Engel (1858-1919, Polen) meent, dat men pas moeder heet met de geboorte.

Volgens rabbi Engel is het kind uitsluitend familie van de barende moeder, zodat het kind zou mogen trouwen met familieleden van de donormoeder (ondanks mogelijke genetische problemen). Maar rabbi Eger zou dit laatste verbieden. Voor de zekerheid mag de reageerbuisbaby later noch met de familieleden van de donormoeder, noch met die van de draagmoeder huwen (vgl. Leviticus 18).

Stel dat de donormoeder Joods is en de draagmoeder niet of vice versa. Wat is dan de status van het kind, omdat dit de identiteit van de moeder volgt. Als de donormoeder niet Joods is en de barende moeder Joods, dan hangt de status van het kind af van de Talmoedische mening die we volgen. Huldigen we de visie dat een embryo een onderdeel van zijn moeder is, dan is het kind Joods. Stellen we dat een embryo geen onderdeel is van zijn moeder – dus niet automatisch haar status krijgt – dan zou de Joodse draagmoeder zich zwanger in een mikwe (ritueel bad) kunnen onderdompelen en er zodoende voor zorgen, dat haar vrucht Joods wordt.

Geslachtscellen
Donatie van geslachtscellen is eveneens problematisch. Donatie wordt door de meeste geleerden echter niet gezien als een vorm van overspel. Het kind zal niet onwettig zijn omdat het hier een technische procedure betreft waarbij geen geslachtelijke gemeenschap heeft plaatsgevonden. Kunstmatige inseminatie met sperma van een donor wordt over het algemeen niet toegestaan omdat de identiteit van de donor meestal angstvallig geheim wordt gehouden. Men loopt het risico dat het kind later met zijn halfzuster of halfbroer – een kind van de donor – zal trouwen (het Bijbelse verbod op incest). Het wordt tevens ongewenst geacht dat het kind zijn afkomst niet kent. Ook op het gebied van erfrecht ontstaan problemen. Voor de niet betrokken ouder zal het kind wettelijk nooit kunnen gelden als een eigen kind, omdat het biologisch niet van hem of haar afstamt. Gevoelsmatig kan dit natuurlijk anders liggen. De Joodse wet moedigt aan om kinderen in de familie op te nemen en hen te verzorgen. Maar een echte vorm van adoptie als in de seculiere wet kent het Jodendom niet.

Kweken van embryo’s
Het speciaal tot stand brengen van embryo’ s voor wetenschappelijk onderzoek gaat de meeste landen nog een stap te ver. Voor veel mensen is het speciaal genereren van embryo’s, met als enig doel wetenschappelijk onderzoek, een aantasting van het respect voor menselijk leven. In het verlengde hiervan ligt de vraag, wat de status is van een ingevroren bevruchte eicel. Hanteert het Jodendom de ‘oorsprongsdefinitie’ van het menselijk leven, die stelt dat al het leven dat voortkomt uit mensen reeds menselijk leven heet en als zodanig dient te worden beschermd, of is hiervoor meer nodig dan alleen een menselijke oorsprong? Het Joodse antwoord luidt dat een embryo buiten de baarmoeder nog geen mens heet.
Het speciaal kweken van menselijke embryo’ s voor louter wetenschappelijk onderzoek of om de complexe processen van celdifferentiatie tot volgroeide organen te bestuderen lijkt mij ongeoorloofd. Maar waar ligt de grens tussen onderzoek en toepassing, wanneer de cellen bijvoorbeeld nodig zijn ten behoeve van transplantatie voor mensen die lijden aan multiple sclerose, waarbij geleidingsstoornissen ontstaan zijn in de zenuwschede, die de zenuwen beschermt?
Enkele rabbijnen sluiten toch niet helemaal uit dat in een concreet geval, waarin een patiënt lichaamseigen weefsel nodig heeft (vanwege de ziekte van Parkinson of Alzheimer), het in kweek brengen van embryonale stamcellen voor celkerntransplantatie wellicht niet verboden zal worden.
Toch is het binnen het kader van de continue normvervaging en grensverlegging de vraag waar we over tien jaar beland zullen zijn. Vertrouwen in G’d en de medemens moet echter voldoende zijn voor een optimistische toekomstvisie, waarin geen plaats is voor doemdenken.

Kloontechnieken
In de meeste moderne landen wordt het klonen om genetisch identieke individuen geboren te laten worden, verboden. Niettemin heeft Professor dr. Fred Rosner, een halachische publicist en medicus uit New York, onlangs nog een lans gebroken voor het toepassen van kloontechnieken om goede transplantaten te produceren. Volgens hem was hiertegen vanuit de Joodse wet geen bezwaar.
In augustus 2000 werd in Colorado een jongetje geboren, die als embryo werd getest om te beoordelen of hij een goede donor zou kunnen zijn voor zijn zieke zusje, die leed aan een erfelijke aandoening van het beenmerg en op korte termijn nieuwe bloedcellen nodig had. Binnen een maand na de geboorte vond een beenmergtransplantatie plaats en het meisje heeft een overlevingskans van bijna negentig procent. Voor de implantatie van deze donorembryo was het nodig dat hij zelf niet leed aan de ‘anemie van Fanconi’ en verder geschikt was als donor. Van de vijftien embryo-kandidaten was er maar één sterk genoeg om succesvol te worden uitgedragen. Na de geboorte werden reeds bloedcellen uit de navelstreng geïsoleerd als direct transplantaat voor zijn doodzieke zusje.
Naar mijn mening is het niet werkelijk onethisch om een kind te krijgen die tevens als geschikte donor voor het zieke kind kan dienen. Moeilijker is hierbij het maatschappelijke of morele argument: ‘Waar ligt de grens?’.

Technieken voor geslachtskeuze
Mag het geslacht van het kind van tevoren worden bepaald worden via technieken voor geslachtskeuze? De Talmoed verklaart dat de wereld zonder vrouwen en mannen niet kan bestaan. Niettemin worden voorkeuren voor het geslacht van een kind zelfs in de Talmoed vrijelijk geuit. Hoewel het Bijbelse gebod om zich voort te planten in de Joodse wet in concrete zin gezien wordt als de plicht om zowel een zoon als een dochter te krijgen, werden zelfs reeds in Talmoedische tijden aanbevelingen gedaan om de kans op een jongetje te vergroten. In de Talmoed wordt niet ingegaan op de vraag of ouderlijke voorkeur voor een bepaald geslacht, uiterlijk of IQ bij de kinderen moreel verantwoord is. Slechts de methode om dit te effectueren wordt behandeld. Dit impliceert dat voorkeur voor het geslacht van kinderen in principe niet immoreel genoemd kan worden. Er waren echter geen technieken voorhanden om de geslachtskeuze te effectueren.

Geslachtsselectie wel geoorloofd voor medische doelen
Voor geneeskundige doeleinden wordt geslachtsselectie wèl toegestaan. Dit geschiedt ook voor de pre-implantatie screening: bij ziekten als hemofilie. Meisjes zijn dragers van deze ziekte, jongens lijders. In een dergelijk geval is het toegestaan om de vrouwelijke embryo’s door te laten voor plaatsing in de baarmoeder en de mannelijke niet. Technieken voor geslachtskeuze worden dus over algemeen niet toegestaan, tenzij er geen dringende medische noodzaak is.

Herstel van afwijkingen in erfelijk materiaal
Wanneer een afwijking in het erfelijk materiaal van een eicel, zaadcel of embryo via genetisch ingrijpen,zou kunnen worden hersteld dan wordt dit door de Joodse wet toegejuicht. Op deze manier zullen de komende generaties de ziekte niet meer kunnen erven. Daar de Tora geneeskundig ingrijpen voorschrijft, staat de Joodse wet achter genenmanipulatie om erfelijke afwijkingen te voorkomen.

Postume voortplanting
De Joodse wet verbiedt postume voortplanting niet volledig, maar is hier zeker geen voorstander van. Verspilling van sperma is niet toegestaan. Het invriezen van sperma om dat te gebruiken voor latere voortplanting – bijvoorbeeld wanneer de desbetreffende man een chemokuur dient te ondergaan – is twijfelachtig. Als het voor korte termijn wordt ingevroren om bijvoorbeeld een maand later te worden geïmplanteerd, na het huwelijk van de desbetreffende man en vrouw, zou het toegestaan kunnen worden. Invriestermijnen van enkele jaren worden in principe als onacceptabel gezien. Zaadcelextractie enkel en alleen voor wetenschappelijk onderzoek is tevens verboden omdat het niet om de eigen voortplanting gaat.

Enkele spirituele addenda

Bezieling
Hoewel volgens de Talmoed (B.T. Sanhedrien 91b) de bezieling van de mens reeds bij de conceptie plaatsvindt, blijft verblijf in de baarmoeder voorlopig onontbeerlijk voor de mens in wording. Volgens de Talmoed (B. T. Nida 30b) wordt het embryo in de baarmoeder ‘onderwezen in de Tora’, hetgeen de basis vormt voor het religieuze bewustzijn. Mocht het in de toekomst mogelijk blijken embryo’s volledig kunstmatig buitenbaarmoederlijk te laten volgroeien tot gezonde baby’s, dan hebben de geleerden reeds nu uitgemaakt dat de baby gewoon mens is. Vanuit de Joodse optiek is de reageerbuisbevruchting in principe een natuurlijk proces, waarbij de moderne techniek een handje geholpen heeft.

Verantwoordelijkheid
De toepassing van technieken als in-vitrofertilisatie heeft inmiddels een financieel staartje gekregen. Onlangs kreeg een Brits echtpaar een schadevergoeding omdat het bij een IVF-behandeling drie kinderen in plaats van twee had gekregen. De kliniek waar de behandeling is uitgevoerd heeft volgens de rechtbank van Sheffield contractbreuk gepleegd. De kliniek stelde als verweer dat er meestal meer embryo’s worden teruggeplaatst dan de bestelde twee omdat dit de kans op een succesvolle zwangerschap vergroot. De moeder kan dan later besluiten het embryo te laten aborteren. Volgens de artsen had de moeder dat kennelijk niet goed begrepen. De kliniek in Engeland moet nu de kosten van de opvoeding van het derde kind voor haar rekening nemen, bedragen die in de tonnen lopen..

Maatschappelijke gevolgen
Verder moeten de wetenschappers beseffen dat alle nieuwe onderzoeken ook maatschappelijke consequenties hebben. Inmiddels heeft men al 97% van het ruwe menselijke DNA geïdentificeerd. Het gebruik van DNA-gegevens biedt enerzijds nieuwe mogelijkheden voor medische toepassingen, opsporing en behandeling van aandoeningen die een genetisch component hebben. Maar anderzijds kunnen ook verzekeringsmaatschappijen en werkgevers deze gegevens gebruiken bij het vaststellen van premies en het aannemen van werknemers. Met name deze maatschappelijke vragen verdienen meer aandacht.

Commercialisering
Commercialisering van deze sector is eerder een ethisch probleem. Het is niet onvoorstelbaar.
De voormalige opperrabbijn van Engeland I. J. Jakobovits, acht deze praktijken “een belediging van het zedelijke gevoel en een aantasting van de menselijke waardigheid”.

Proeven met embryo’s
Wetenschappers zijn erin geslaagd uit gekloonde embryo’s een stabiele stamcellijn te isoleren. Hieruit kunnen in principe alle soorten celtypen worden gekweekt die binnen afzienbare tijd voor therapeutische doeleinden kunnen worden ingezet. Uiteindelijk zullen Parkinson-patiënten van nieuwe dopamine-producerende cellen worden voorzien en diabetes-patienten van insuline-producerende cellen. Klinische toepassing zal nog zeker vijf tot tien jaar research vergen. De medische ethiek moet echter pro-actief denken.
Het CDA had medio 2002 nog grote moeite met de wet van demissionair minister E. Borst van Volksgezondheid, die proeven met embryo’s mogelijk wilde maken onder de strikte voorwaarde dat daarmee belangrijke medische kennis kon worden opgedaan. Het ging toen om restembryo’s na een reageerbuisbevruchting.
Maar het blijft experimenteren met menselijk embryonaal materiaal. Sommige kerkleiders zien experimenten met embryo’s als een verkapte vorm van abortus. Anderen vinden wetenschappelijk onderzoek op restembryo’s onaanvaardbaar, omdat het een mens in wording is. Degraderen we menselijk leven niet tot medisch instrumentarium?
Ik vind van niet. In een zo vroeg stadium mag menselijk materiaal gebruikt worden om het leven te redden of de kwaliteit van het leven te verbeteren. Buitenbaarmoederlijk leven is volgens mij niet beschermwaardig en ik denk dat de Bijbel ons daarbij duidelijk de weg wijst. Toch ontmoet ik vele mensen die vinden dat leven altijd respect verdient. Een embryo mag daarom nooit voor wetenschappelijk onderzoek worden gebruikt. Anderen zeggen minder bezwaar tegen onderzoek op embryo’s te hebben wanneer het restanten van IVF-behandelingen of slechts gesplitste eicellen zijn. Behandelde eicellen heten nog geen werkelijk begin van menselijk leven.
Ik vind de term ‘embryo’ voor een onzichtbaar, buitenbaarmoederlijk klompje cellen overigens veel te beladen. Zonder kunstmatige hulp van buiten zouden de embryonale cellen in de reageerbuis niet verder kunnen leven, zodat niet van werkelijk menselijk leven sprake zou zijn. Ik denk dat wetenschappelijk onderzoek op restembryo’s of eicellen om mensen in de toekomst beter te kunnen genezen, niet moet worden ontmoedigd.

Scheiding der geesten
Hier scheidt zich onze weg van die van de katholieke kerk. Dit strijdpunt werd onlangs weer actueel. Amerikaanse onderzoekers kunnen inmiddels stamcellen oogsten zonder embryo’s te doden. In het tijdschrift Nature werden begin juni 2006 nieuwe methodes voor embryovriendelijke productie van stamcellen gepresenteerd. Stamcellen kunnen tot allerlei transplanteerbare weefsels worden gekweekt. Amerikaanse celbiologen hopen hiermee meer door rechtse christenen te worden geaccepteerd. Veel orthodoxe christenen zijn nu nog fel gekant tegen stamcelonderzoek. De embryo’s worden daarbij vernietigd. President Bush wil geen overheidsgeld in dit onderzoek investeren omdat embryo’s van enkele dagen oud gedood worden. Tot op heden is de embryovriendelijke methode alleen getest bij muizen, maar de wetenschappers verwachten dat de methode die het prille embryo intact laat, ook voor de mens bruikbaar is. Slechts één van de acht cellen wordt gebruikt; de overige kunnen nog steeds in de baarmoeder worden ingebracht en een volwaardig individu worden.
Amerikaanse bisschoppen beschouwen het echter als een gevaarlijke ingreep tijdens het ontstaan van leven en verwerpen deze techniek. Leden uit de Raad voor Bio-ethiek van Bush reageerden echter enthousiast. De Talmoed zou de nieuwe technieken zeker goedkeuren.

Wanneer het de medische vooruitgang kan dienen, of patiënten zou kunnen helpen die transplanteerbare weefsels nodig hebben, zou het Jodendom ook de volgende methode niet verbieden. Celbiologen kloonden een muizencel waaruit een embryo ontstond dat zich niet in de baarmoeder kon nestelen. De biologen namen er één cel uit en lieten de overige cellen aan hun lot over. Dit heet geen `moord’ omdat het embryo totaal niet levensvatbaar was. Het Jodendom zou ook deze nieuwe technieken toestaan indien het een duidelijk medisch doel dient.

Eugenetica
De gedachte van eugenetica – het verbeteren van de menselijke soort door veranderingen in het erfelijkheidsmateriaal – is al erg oud. Plato pleitte er al voor dat alleen mensen met bepaalde wenselijke eigenschappen kinderen zouden mogen krijgen. Omstreeks 1900 verklaarde Sir Francis Galton: “Het is nu een absolute noodzaak de nakomelingen van het menselijke ras te verbeteren omdat de doorsnee burger te middelmatig is om te kunnen voldoen aan de eisen die een moderne samenleving elke dag aan hem stelt”. Het Jodendom kent geen natuurwetdoctrine die tegennatuurlijk operatief ingrijpen zou verbieden. De jongste medische praktijken moeten alleen aan de juridische en ethische achtergronden van de ge- en verboden van de Tora worden getoetst.

Toezicht
Voor de Joodse wet is de waarborg dat er geen vreemd zaad wordt vermengd met het sperma van de eigen man, van groot belang. In orthodoxe ziekenhuizen in Israël staat de gehele techniek rondom IVF onder streng rabbinaal toezicht, zoals reeds vermeld. De nieuwe technieken hebben wel veel andere halachische vragen opgeworpen. Vervult men op deze wijze het gebod zich te vermenigvuldigen? Rav Ovadia Joseef meent van wel maar de gezaghebbende rabbijn Eliëzer Waldenberg uit Jeruzalem meent dat de reageerbuisbaby geen band meer heeft met zijn biologische ouders, zodat deze het gebod: “weest vruchtbaar, vermenigvuldigt u” dus niet vervullen.

Eicellen zijn geen handelswaar
Wie is de eigenaar van weefsel dat het lichaam heeft verlaten? Hebben vrouwen iets te zeggen over een eicel die zij ‘gedoneerd’ hebben? Het is een misverstand dat wij ons lichaam bezitten. In het Engelse gewoonterecht wordt weefsel dat het lichaam heeft verlaten, gezien als res nullius – iets wat niemand toebehoort. De persoon van wie weefsel is weggenomen, heeft daar niets meer over te zeggen.
De Amerikaanse filosofe Donna Dickenson zoekt naar antwoorden op dit soort lastige vragen in de bio-ethiek. Hiervoor kreeg ze de Spinozalens 2006. Dickenson probeert inzichten uit het recht en de filosofie toe te passen op hedendaagse bio-ethische vraagstukken. Zij wil niet stellen dat ons lichaam totaal als ons eigendom gedefinieerd wordt, omdat “dat vervreemdend zou werken en ook omdat het onwenselijk is om het lichaam als handelswaar te zien. We zijn ‘belichaamde personen’, het is onmogelijk om het lichaam van de persoon te onderscheiden”.

Ik vind deze laatste stelling onvoldoende gefundeerd.

Dickenson heeft de afgelopen tien jaar geprobeerd uit te zoeken wélke rechten we dan wel moeten hebben. Ze heeft een opzet gemaakt voor een bundel van tien verschillende rechten, die iemand allemaal of gedeeltelijk kan hebben. Onder andere het recht om ingelicht te worden over mogelijk toekomstig gebruik van weefsel voor bepaalde doeleinden, moet verder worden uitgebreid. “Nu moet je bij weefseldonatie een verklaring ondertekenen waarin je bevestigt dat je geen verdere belangen zult hebben in enig onderzoek of gewin dat met jouw weefsel wordt gemaakt en dat je daar geen verdere zeggenschap over hebt”.

Dekmantel
Het model van ‘donatie’ vindt Dickenson problematisch omdat “het een dekmantel is om eicellen of ander weefsel te verkrijgen”. “En dat weefsel kan worden gebruikt voor welk doel die onderzoekers of bedrijven maar willen. In Amerika is dit al heel commercieel; in de handel in eicellen gaan grote sommen geld om. Het is bekend dat tot $ 50 000 wordt geboden aan studentes, het liefst, lange, blonde, atletische, muzikale vrouwen. Er zijn aanwijzingen dat Kroatische gynaecologen de eicellen van Kroatische vrouwen aan het buitenland hebben verkocht”.

Eiceldonatie is daarnaast, volgens Dickenson, een riskante, pijnlijke en arbeidsintensieve procedure. “Bijna nooit komt in de discussies over de ethiek van stamcelonderzoek naar voren dat er een probleem is rond het gebruik van eicellen. Het debat gaat altijd over de status van het embryo en niet over het onderzoek zelf. Hierdoor wordt alom gedacht dat er geen ethische bezwaren tegen dit onderzoek zijn als je maar technieken ontwikkelt waarvoor geen embryo’s nodig zijn”.

Dickenson gelooft stellig dat dit niet klopt. “Voor de enkele stamcellijn die in februari 2004 in Korea werd geproduceerd, zijn bijna 250 eicellen gebruikt. In het Koreaanse voorbeeld werd gezegd dat ze van vrijwilligsters kwamen. Om eicellen in deze hoeveelheden van zestien vrouwen te krijgen, moeten zij hormonaal gestimuleerd zijn, wat riskante procedures zijn. Die vrouwen moeten een aantal keren naar het ziekenhuis. Ze moeten ook een punctie ondergaan, om de eitjes weg te laten halen. Hier is dus duidelijk sprake van werk”.

Verder vindt Dickenson dat er ook nieuwe wetten nodig zijn met betrekking tot de handel in organen. Dickenson ziet het tot handelswaar maken van lichaamsmateriaal als een volgende, onwenselijke, stap in de privatisering van de gezondheidszorg. Dit zijn belangrijke ethische kwesties. Het Jodendom ziet het lichaam inderdaad niet als ons persoonlijk eigendom in die zin, dat men `als baas in eigen buik’ alles zelf kan beslissen. De halacha stelt hier duidelijke religieuze normen en ethische grenzen. Toch is de persoon de eigenaar van zijn eigen lichaamsonderdelen. De ‘belichaamde persoon’ heeft echter het volste recht over zijn weefsels te beschikken en te bepalen wat er met uitgenomen lichaamsonderdelen moet worden gedaan. Deze zijn zeker geen res nullius of eigenaarloze objecten. Civielrechtelijk is men dus wel degelijk baas in eigen buik. Het is eveneens meer dan redelijk voor pijn, ongemak, werkverzuim en reiskosten te betalen. Uiteraard moet men voor alle uitnemingen toestemming hebben van de donor. Lichaamsonderdelen als handelswaar te beschouwen zou een ongewenste inbreuk zijn op de menselijke waardigheid, die hoog in het Joodse vaandel staat.

Speciaal kweken
Het speciaal tot stand brengen van embryo’s, of het in kweek brengen van embryonale stamcellen voor transplantatiegeneeskunde, wordt in eerste instantie afgewezen. Er bestaat in de Joodse wet een duidelijke weerzin om het levensorigine te vernietigen. Hoewel het verschil tussen vóór veertig dagen en na veertig dagen na de conceptie niet werkelijk relevant is, maakt het binnen het kader van het moedwillig vernietigen van levensorigine niet veel uit. Toch sluiten verschillende rabbijnen niet helemaal uit dat in een concreet geval, waarin een patiënt lichaamseigen weefsel nodig heeft vanwege bijvoorbeeld de ziekte van Parkinson of Altzheimer, het in kweek brengen van embryonale stamcellen voor celkerntransplantatie wellicht niet verboden zal worden.

Restembryo’s
Stamcelonderzoek raakt in een stroomversnelling. Het is inmiddels gelukt bloedcellen te produceren. In Frankrijk werden stamcellen uit beenmerg en bloed van proefpersonen verwijderd. Na een complexe behandeling ontstonden rode bloedlichaampjes met exact dezelfde vorm als de originele. Deze procedure kent weinig ethische bezwaren. Maar aan het gebruik van stamcellen van embryo’s kleven nog steeds vele morele problemen. Tien jaar geleden had religieus Nederland nog grote moeite met proeven op restembryo’s (minuscule klontjes cellen), die overbleven na reageerbuisbevruchting. Sommigen zien het als een verkapte vorm van abortus, anderen vinden wetenschappelijk onderzoek op het begin van menselijk leven onaanvaardbaar.

Designbaby’s
Mogen wij menselijk leven verwekken om gehandicapte mensen te genezen? Mag hersenweefsel van ongeboren leven als medicijn worden gebruikt? Enkele jaren geleden ontving de Vereniging voor Parkinsonpatiënten een brief van een jonge vrouw die schreef: “lk zou geen moment aarzelen een kortstondige zwangerschap aan te gaan, gevolgd door een spoedige abortus. Ik zou de vrucht die dan in mij zou zijn, niet zien als mijn kind, maar uitsluitend als middel, als medicijn, om het ziekteproces van Parkinson, waaraan mijn man al enkele jaren lijdt, gunstig te beïnvloeden. Ten opzichte van die vrucht zou ik absoluut geen gevoelens kennen; wel het gevoel iets voor mijn man te kunnen doen. Als de ziekte van Parkinson verdwijnt door een paar ingespoten hersencelletjes van een menselijk klontertje dat nog in de verste verte niet de trekken van een mens vertoont, dan hoef ik daarover geen seconde na te denken.”. Einde citaat.

Ontmenselijking
Dreigt de mens door dit soort acties niet ontmenselijkt te worden? Zijn medische wetenschappers met hun plannen om de ziekte van Parkinson te genezen met het weefsel van geaborteerde foetussen niet definitief de bizarre wereld van de laboratoriummens binnengetreden? Waar liggen de grenzen van medische normen en waarden? En waar ligt de ondergrens van het leven: van welk moment af aan is er sprake van menselijk leven?

Nog niet levensvatbaar
Rasjie (1040-1105) stelt dat het embryo nog steeds geen levensvatbaar persoon is in de zin van de Joodse wet. De Tosafisten (B.T. Nidda 44b) gaan verder en stellen dat het onder omstandigheden zelfs toegestaan zou zijn om een embryo te doden. De opvatting van de Tosafisten (1250) vormt één van de bronnen van Rabbi Eliëzer J. Waldenberg (21e eeuw), die toestaat om in de zeer vroege zwangerschap abortus te plegen na diagnose van de Ziekte van Tay Sachs (rabbi Mosje Feinstein (20e eeuw) is het hiermee overigens volstrekt oneens.

De vraag of het leven van een foetus mag worden opgeofferd om iemand anders leven te redden is afhankelijk van een meningsverschil tussen Maimonides en de Tosafisten. Maimonides staat het doden van een embryo alleen toe wanneer hij een rodeef is, een bedreiging voor het leven van de moeder. In het geval van een Parkinsonpatiënt is het embryo zeker niet de oorzaak van het lijden van deze patiënt. Maimonides zou dus niet toestaan om hiervoor het leven van een embryo op te offeren. Volgens de mening van de Tosafisten zou het wellicht wel zijn toegestaan om een foetus te doden om een Parkinsonpatiënt te redden, omdat een embryo nog niet als daadwerkelijk leven wordt gezien. Dit geldt zeker wanneer het kind door de medische deskundigen gediagnosticeerd is als een nevel, een niet-levensvatbaar embryo.

Bezieling van de foetus
In de Talmoed (B. T. Sanhedrien 91b) is de volgende discussie opgetekend: Antoninus, de Romeinse heerser, vroeg aan Rabbi Jehoeda haNassi: “Wanneer wordt de mens bezield; op het moment van de conceptie, of op het moment dat de foetus een bepaalde menselijke vorm ontwikkelt?” Rabbi Jehoeda antwoordde hem: ”Vanaf het moment dat het kind een bepaalde menselijke vorm heeft gerealiseerd”. Antoninus antwoordde toen: “Is het mogelijk dat een stuk vlees drie dagen ongezouten niet gaat rotten? Volgens mij is het moment van de bezieling het moment van de conceptie”. Rabbi Jehoeda zei toen: ”Deze zaak heeft de Romeinse Antoninus mij geleerd en de Tora ondersteunt zijn visie”. Opvallend is dat deze discussie tussen Rabbi Jehoeda en Antoninus volledig genegeerd wordt in de na-Talmoedische discussies.

Het Jodendom leert dat het menselijk leven heilig is vanaf het moment van de conceptie en zelfs daarvoor (zelfs leven in zaad- en eicellen is heilig). In ieder stadium van ontwikkeling moet menselijk weefsel met respect behandeld worden. Hoe verder ontwikkeld en gerealiseerd, hoe meer eerbied het materiële deel van een menselijk leven afdwingt. De vraag of hersenweefsel van foetussen mag worden gebruikt voor onderzoek of transplantatie is in de Joodse wet afhankelijk van onze plichten ten opzichte van een overleden foetus. Hierover bestaat een enorme discussie in de rabbijnse literatuur.

Begrafenis van een foetus
Uit de Talmoed blijkt dat het een oude Joodse gewoonte was om miskramen, doodgeboren baby’s en niet-levensvatbare neonaten te begraven (B. T. Ketoewot 20b). Er waren plaatsen bekend, waar kohaniem (priesters), niet mochten komen omdat deze plaatsen ritueel onrein waren omdat de vrouwen daar hun miskramen begroeven. De vraag is of dit slechts gebruik was of dat het daadwerkelijk halachisch vereist is om foetussen te begraven. Hagahot Maimoniot stelt duidelijk dat er geen gebod bestaat (mitswa) om een nevel te begraven (Mila 1:10). Ook Or Zaroe’a (12e eeuw) meent, dat het begraven van een geaborteerde foetus geen gebod is. Maar Rabbi Awraham Gumbiner (17e eeuw, vgl. Orach Chaim 526:20) meent, dat foetussen wel begraven moeten worden. Rabbi Joseef Nathanson (19e eeuw) stelt verder, dat een miskraam al een begrafenisplicht kent vanaf vijf of zes maanden indien de foetus behoorlijk is ontwikkeld.

Voordeelsverbod
Rabbi Jechezkeel Landau is van mening dat de begraafplicht voor miskramen haar oorsprong vindt in het verbod om enig voordeel te ontlenen aan het stoffelijk overschot. Hij meent dan ook dat de begrafenis het middel is om te voorkomen dat het voordeelsverbod wordt overtreden (Noda biJehoeda I:2:90).
Het verbod om voordeel te ontlenen aan een miskraam wordt uitgewerkt door rabbi Jonathan Eybeschütz in een responsum over een wat uitzonderlijke, diep treurige, vraag die hem eens werd gesteld. Een vrouw had een miskraam van een zeer vervormd foetus. Omdat haar familie bijzonder arm was en de man veel op reis moest, werd aan Rav Eybeschütz de vraag voorgelegd of de man het afwijkende foetus op sterk water zou mogen zetten en mee zou mogen nemen op zijn reizen langs de dorpen om het foetus het publiek te tonen, waarvoor hij enige betaling zou kunnen verwachten. Op deze manier zou de vraagsteller in staat zijn om zijn familie te onderhouden.

Op sterk water
Het antwoord van Rabbi Eybeschütz luidde dat behalve de dwingende gewoonte om ook foetussen te begraven, deze onderneming niet zou kunnen worden toegestaan omdat het verboden is om enig voordeel te ontlenen aan een stoffelijk overschot, ook al was dat ‘slechts’ van een foetus. Ongeveer een eeuw later werd een min of meer identieke vraag gesteld aan rabbi Jacob Ettlinger (19e eeuw). Een Joodse dokter wilde een interessante foetus voor wetenschappelijke doeleinden op sterk water bewaren. Rabbi Jacob Ettlinger is echter van mening dat een miskraam niet begraven hoeft te worden, waaruit misschien zou kunnen volgen dat er geen voordeelsverbod bestaat bij het stoffelijk overschot van een miskraam. Niettemin weigert hij toestemming voor de bewaring van een miskraam op sterk water omdat hij van mening is dat een nefel, miskraam, begraven moet worden om priesterlijke verontreiniging te voorkomen.
Rabbi Mosje Sofeer (19e eeuw) stelt, dat het verbod om enig voordeel te ontlenen aan een stoffelijk overschot, niet afhankelijk is van de verplichting om te begraven. Ook al zou er geen begrafenis bestaan voor een nefel is het toch verboden om hier voordeel aan te ontlenen (Responsa II: 336).

Pikoe’ach nefesj – het redden van een leven
In feite stelt de Joodse wet dat het overtreden van alle verboden is toegestaan in gevallen van levensgevaar en levensredding, behalve in geval van de drie hoofdzonden: afgoderij, moord en ontucht. Niettemin is wetenschappelijk onderzoek, zelfs indien dit op den duur levensreddend zou blijken, niet belangrijk genoeg om leven daarvoor op te offeren. Rabbi Jechezkeel Landau bespreekt postmortum-onderzoeken door pathologen-anatomen. Hij stelt onomwonden, dat een verbod uit de Tora alleen kan worden opgeheven om iemand te redden die zich reeds in gevaar bevindt. Rabbi Mosje Sofeer zou dit chole lefanenoe –“een patiënt ligt voor ons” – noemen. Toraverboden mogen, en moeten, worden genegeerd wanneer het gaat om het redden van een leven, maar worden niet opgeheven voor mogelijke toekomstige levensgevaarlijke situaties. Zou dit namelijk wél het geval zijn, dan zou er vrijwel geen verbod uit de Tora meer overeind blijven omdat er bijna altijd wel situaties zijn, waarbij mogelijkheden zouden bestaan van levensgevaarlijke situaties. Volgens Rabbi Jechezkeel Landau mag een autopsie dan ook niet worden uitgevoerd in de vage hoop dat er mogelijk levensreddende informatie vrijkomt in het proces van dat postmortum-onderzoek.
Niettemin geeft rabbi Landau aan dat, wanneer een chirurg nog een andere patiënt heeft die voor dezelfde aandoening behandeld moet worden en de autopsie zou kunnen aangeven waar de buik het makkelijkst kan worden ingesneden om chirurgisch trauma zo veel mogelijk te verminderen, autopsie toegestaan zou moeten worden. Voldaan moet dus worden aan een duidelijke verwachting dat anders onbekende en onkenbare informatie, die kan leiden tot levensreddende behandeling, verloren gaan.

Abortus om mensenlevens te redden
Niettegenstaande het voorgaande mag toch niet elk verbod om het leven van mensen te redden worden overtreden. Enige tijd geleden was een vrouw bereid abortus te ondergaan om hersenweefsel voor haar vader te krijgen, die leed aan de ziekte van Parkinson. Vernietiging van een foetus om het leven van de moeder te redden heeft in de rabbijnse literatuur veel aandacht gekregen. De Misjna (Mondeling Leer) stelt dat, wanneer de moeder tijdens de zwangerschap of de bevalling in levensgevaar is en de foetus haar bedreigt, embryoectomie toegestaan is om het leven van de moeder te redden. Maimonides (Hilchot Rotse’ach 1:9) stelt niet alleen dat het leven van het kind ondergeschikt is aan het leven van de moeder, maar kwalificeert de embryo als een agressor. Maimonides geeft hiermee aan dat het leven van de foetus alleen maar opgegeven wordt omdat hij een agressor is en het leven van zijn moeder bedreigt. Verschillende commentatoren wijzen erop dat Maimonides kennelijk van mening is dat het doden van embryo’s een vorm van moord is, hoewel er geen doodstraf op staat (Igrot Mosje, 4:69 en 71).

Voordeel uit onethisch handelen
Gebruik van hersenweefsel van embryo’s om het leven te redden rechtvaardigt een abortus provocatus niet. Hoezeer abortus ook tegen de Joodse wet indruist, toch bestaan er geen overwegende bezwaren tegen gebruik van hersenweefsel nà een verboden abortus. Organen van een slachtoffer van moord mogen worden gebruikt om andere levens te redden en dit betekent geenszins medeplichtigheid aan de moord. Hetzelfde geldt dus voor abortus. Hoewel dit onder normale omstandigheden strikt verboden is kent de Joodse wet geen Miranda-principe, dat illegaal verkregen hersenweefsel achteraf tot levensreddend gebruik zou verbieden. Toch verlaagt het gebruik van dergelijk weefsel onze maatschappij. Het zou een bepaalde legitimiteit aan dergelijke experimenten verlenen en zou minder gewetensvolle individuen aanmoedigen om verder te gaan met dit soort onethische experimenten in maatschappijen, die dit niet direct verbieden.

Niet ten koste van een ander
Ondersteuning vanuit de overheid voor experimenten waarbij hersenweefsel van foetussen wordt gebruikt voor de behandeling van ziekten van derden, zal ongetwijfeld leiden tot een toename van het aantal abortussen. Daar dit laatste zéér ongewenst is, is aanmoediging daarvan eveneens ongewenst. De vraag die hier aan de orde is kan worden vergeleken met de kwestie of men iemand mag redden, terwijl bekend is dat hierdoor het leven van iemand anders eindigt. Dergelijke vragen worden zeer regelmatig beschreven in de werken van de grote Poskiem (halachische beslissers). Uit de uitgebreide halachische literatuur wordt duidelijk dat het niet is toegestaan om een zieke te genezen ten koste van het leven van een ander (Sjach 4:163:18).

De therapeutische baby: eerste stap naar tekentafelbaby
“Tot nu toe was het leven van Zain een nachtmerrie. En als hij groter is, zal hij weten dat hij gaat sterven. Hoe zal hij reageren als hij beseft dat er iets had kunnen gebeuren om hem te redden?”
Shahana Hashmi, mama van de drie jaar oude Zain, een thalassemiepatiëntje

Raj en Shahana Hashmi uit Leeds mochten via IVF-behandeling een baby ter wereld brengen wiens bloed het leven van hun driejarige zoontje Zain kon redden. Er wordt een reageerbuisbaby gemaakt om een ander kind te redden. Zain moet om de drie à vier weken een bloedtransfusie hebben om te overleven. Om de dag krijgt hij medicijnen om zijn lichaam te ontdoen van ijzer. Die medicijnen hebben nare bijwerkingen: nachtblindheid, pijnlijke spieren, gezwollen benen en diarree.
Ze spelen niet voor G’d, zo bezwoer het echtpaar. Hun enige motivatie om door middel van reageerbuisbevruchting een baby ter wereld te brengen, is het redden van hun kind: “Heeft Zain geen recht op een leven zonder ziekten?”.
Familie Hashmi kreeg begin juni 2006 toestemming van de Britse Human Fertilisation and Embryology Authority (HFEA) een reageerbuisembryo te laten maken als donor van beenmerg voor hun zoontje Zain die lijdt aan thalassemie, een erfelijke bloedstoornis die leidt tot ernstige bloedarmoede. Met het beenmerg van de embryo kan het leven van Zain wellicht worden gered. Een wereldwijde zoektocht naar beenmerg met een perfecte genetische code voor de jongen leverde niets op.

Biotechnologische revolutie
Reageerbuisembryo’s mochten van de HFEA worden geselecteerd op genetische geschiktheid voordat ze bij de moeder geïmplanteerd werden. Geven we hiermee geen voorzet voor een ‘designer baby’ – het kind op bestelling? Conservatieve gelovigen zijn er vreselijk op tegen. De discussie liep ook in Amsterdam hoog op. Lee Silver, hoogleraar moleculaire biologie aan de universiteit van Princeton in de Verenigde Staten, is absoluut niet bang voor ‘kinderen-op-bestelling’. Silver hield in Amsterdam een flamboyant betoog bij het symposium ‘Terug naar de toekomst’: “We staan aan het begin van een biotechnologische revolutie die inmiddels al vijfentwintig jaar bezig is. Voor therapeutische doeleinden is dit een hoopvol toekomstperspectief, maar ouders zullen met verlanglijstjes komen; van blauwe ogen tot huidskleur en intelligentie. Het nadeel is dat alleen welgestelden zich een tekentafelbaby zullen kunnen veroorloven. De kloof tussen arm en rijk wordt voortgezet in de genetische ’haves’ en `have-nots’.”
Silver voorziet een genetisch bepaalde apartheid: “Genetische toppers zullen zich steeds meer onderscheiden van de `naturals’. Binnen een paar generaties voelen de `Genetianen’ zich net zo aangetrokken tot de naturalisten als mensen tot chimpansees”. Velen waren fundamenteel verontwaardigd over deze aanval op de menselijke waardigheid. “Maar vijfentwintig jaar geleden reageerde iedereen ook panisch op IVF, terwijl er nu al wereldwijd een miljoen reageerbuisbaby’s rondlopen”, aldus Silver.
Voorlopig is de tekentafelbaby nog slechts toekomstmuziek of doemvisioen: “Wij willen niet het geslacht, de kleur van de ogen of de huidskleur van de baby bepalen. We vernietigen niets. We doen niemand pijn,” aldus Shahana. Inmiddels vroegen ook zes andere echtparen toestemming aan om een ‘designer baby’ te maken. In alle gevallen ging het om levensredding.

Adam en Molly
Op 29 augustus 2000 werd Adam in Colorado geboren om zijn grote zus Molly (zes jaar) te redden. Molly leed aan een ernstige bloedziekte. Alleen transplantatie kon haar redden. De ouders besloten Molly te helpen. Een pre-embryo uit hun eigen cellen werd bij de moeder geïmplanteerd; het werd Adam. Nog nauwelijks op de wereld werd Molly met bloed uit zijn navelstreng behandeld. De primitieve cellen daaruit kunnen instaan voor de productie van rode bloedlichaampjes; Molly maakte die rode bloedlichaampjes zelf niet meer aan. De kans dat de behandeling zou slagen, werd geschat op 85 tot 90%. Inmiddels maken Molly en Adam het goed.
Deze en soortgelijke gevallen lokten hevige polemieken uit. Mogen ouders een kans voorbij laten gaan om hun kind te redden? Kan men een kind verwekken om een ander kind te redden? Hoe zal Adam later reageren als hij groot is en de omstandigheden van zijn verwekking verneemt?

Dieren kruisen
Tegenstanders van deze behandelingen citeren vaak Nachmanides (1194-1270), die ingaat op het verbod om dieren en planten te kruisen (Wajikra 19:19): “Hij die twee soorten ent of kruist, verandert de Schepping. Hij geeft hiermee aan dat de Schepping onvolmaakt zou zijn”. Was het Britse echtpaar erop uit om de Schepping te veranderen? Zeker niet, bovendien heeft G’d de wereld opzettelijk onvolmaakt geschapen om de mensen in de gelegenheid te stellen als partner van G’d de wereld te vervolmaken. Medisch handelen maakt geen inbreuk op de creatie, het is tikoen olam, verbetering van de wereld. Medisch ingrijpen is volgens de Tora zelfs een mitswa (gebod).

Nooit om leven gevraagd
Mag men een kind op de wereld zetten, enkel en alleen om een broertje of zusje te helpen? Hoe positief de motieven van ouders om kinderen te krijgen ook zijn, een kind heeft zelf nooit om het leven gevraagd. Rabbenoe Bachja ibn Pakoeda (11e eeuw) zegt: “De mate van dankbaarheid die wij onze weldoeners verschuldigd zijn, is rechtstreeks afhankelijk van de intentie om ons te helpen … als ons iets goeds overkomt zonder dat de weldoener ons beoogt te bevoordelen, zijn wij hem geen dank verschuldigd.” Rabbenoe Bachja vervolgt met de stelling dat de motieven van de ouders bij het voortbrengen van nageslacht vaak egoïstisch en egocentrisch zijn. Zelfs de bescherming en opvoeding die de ouders hun kinderen bieden ziet hij als een uiting van een aangeboren ouderinstinct, waarbij dankbaarheid nu niet direct op zijn plaats is.
Ik denk dat ‘de socialisering van het geboren worden’ voor het broertje van de zieke Zain een mooie zaak is. Ouders hebben een Bijbelse verplichting om kinderen op de wereld te zetten. Als dat kind ook nog eens zijn broertje kan redden, is dat naar mijn idee zelfs een mitswa, hoe cru dit ook moge klinken.

Geen recht op niet-bestaan
Nog niet zo lang geleden diende voor de Hoge Raad der Nederlanden de zaak van de gehandicapt geboren Kelly. Haar ouders hadden te kennen gegeven dat zij aan het toekomstige lijden van Kelly een groter gewicht toekenden dan aan haar leven en hadden haar willen laten aborteren. Door nalatigheid van de verloskundige konden de ouders geen gebruik maken van hun zelfbeschikkingsrecht. De Hoge Raad besloot dat de verloskundige aan de ouders een stevige schadevergoeding moest betalen. Moeten we vrezen voor toekomstige claims van ‘therapeutische baby’s’ als het broertje van Zain in de trant van “ik ben alleen maar op de wereld gezet om mijn broertje te redden hetgeen mij – in een extreem geval – uiterst depressief maakt”? Zeker niet. In de zaak Kelly heeft de Hoge Raad juist geen ‘recht op niet-bestaan’ erkend, omdat het volgens het geldende recht een fundamenteel recht van ouders is om te beslissen of kinderen al dan niet geboren zullen worden.

Klonen
Eind mei 2006 zijn wetenschappers van de Amerikaanse Harvard-universiteit begonnen met een project om menselijke embryo’s te klonen. Die embryo’s moeten vervolgens stamcellen opleveren. Die `basiscellen’ moeten dan weer de basis vormen voor de bestrijding van ziekten. De regering-Bush verbiedt elke vorm van federale overheidsfinanciering van dergelijk onderzoek. Hoe was het klonen ook al weer begonnen en waarom ondervindt het zoveel weerstand? De oorsprong ligt in Noord-Engeland. Schotse wetenschappers was het gelukt om op biotechnologische wijze een schaap te klonen uit een cel van een volwassen schaap. Dit gebeurde in het Roslin Institute in Edinburgh, waar door een onderzoeksteam, onder leiding van Ian Wilmut, een volwassen uiercel van een zes jaar oude ooi met een eicel, die van haar kern was ontdaan, werd versmolten. Deze eicel werd geïmplanteerd bij weer een andere ooi en zo groeide het schaap ‘Dolly’ op als een exacte kopie van haar moeder. Er bestaat veel weerstand tegen het klonen van dieren, omdat deze ontwikkelingen ook het toepassen van de kloontechniek op de mens weer een stapje dichterbij brengen. Deze nieuwe technieken kunnen echter van groot belang zijn in het onderzoek naar ongeneeslijke ziektes.

Grensverlegging
Dit was niet de eerste keer, dat grensverleggende wetenschappelijke ontwikkelingen de gemoederen in beroering brachten. Het gaat hierbij vooral om de rol van de natuurwetenschappen in onze huidige samenleving. De mens schijnt leven te kunnen maken naar believen en gerieven. De publieke opinie vraagt om maatregelen, want men heeft zijn lesje geleerd met de modern technische ontwikkelingen. Sciencefictionachtige schrikbeelden doemen op. Men zou bijvoorbeeld in mensapen een spoortje intelligentie kunnen transplanteren, zodat zij vanuit bepaalde fokkerijen geschikt gemaakt zouden kunnen worden voor zware lichamelijke arbeid of vuile karwijtjes waarvoor de moderne mens zich te goed voelt. Deze mensapen zouden later gekloond kunnen worden tot een eindeloos groot leger werkapen die iedere vorm van lichamelijke inspanning overbodig maakt. Uiteraard zijn wettelijke waarborgen nodig om misbruik te voorkomen en de nieuwe vondsten in moreel verantwoorde banen te leiden.

Voordelen en nadelen
Met klonen is het mogelijk om cellen die geschaad zijn opnieuw te laten functioneren. Dode cellen kan men vervangen door klooncellen. Dat zou een mogelijke oplossing bieden voor ziektes als Altzheimer en Parkinson. Hier is echter geen kloon van de mens voor nodig maar slechts het kweken van weefsel. Met klonen kan men echter mensen produceren die de zelfde eigenschappen hebben, waardoor het mogelijk is dat zij organen aan elkaar doneren.
Nadelen zijn dat hierdoor eugenetische programma’s mogelijk worden. Mensen kunnen superbaby’s bestellen, die geweldig intelligent, sterk of mooi zijn. In het boek ’’ The boys of Brazil’’ worden slechte mensen gekopieerd. Door het produceren van volledig identieke mensen verliest ieder individu zijn speciale eigenschappen. De eerbied voor menselijke waardigheid zal hierdoor ernstig dalen. Te vrezen valt voor een zwarte markt met embryo’s met uitsluitend positieve kwaliteiten. Problemen zullen ontstaan bij het vaststellen van het ouderschap van de donoren van het genetisch materiaal. Dit heeft verstrekkende sociale en psychologische gevolgen. De mens dreigt meer instrument dan doel te worden. Wanneer er kinderen gecreëerd worden buiten een normaal gezinsleven, zonder liefde, op een mechanische, koele en afstandelijke manier zonder duidelijke ouders kan dit tot grote maatschappelijke problemen leiden.

Mag de mens de wereld gebruiken?
Nachmanides (13e eeuw) schrijft op de vers: ’’Vult de aarde en verovert haar’’(Genesis 1:28) dat G’d de mens het inzicht heeft gegeven om de wereld te beheersen. Ook heerst de mens over de dieren. Toch gelden hier enkele beperkingen zoals het kruisen van dieren en planten en het mengen van melk en vlees. Bovendien is deze dispensatie tot dieren, planten en dode materie beperkt. Wie zegt dat de mens het recht heeft om zichzelf te veranderen? Uit het feit dat de Tora en Talmoed (B.T.Bava Kamma 85a) speciale toestemming geven voor genezend ingrijpen blijkt dat niet alle vormen van ingrijpen in de mens toegestaan zijn. Verschillende Geleerden merken daarbij op dat de basale aannames van de geneeskunde niet altijd even duidelijk zijn. Bij toepassing van nieuwe technieken moet vaststaan dat ze deugdelijk zijn en nut afwerpen.

Doemdenkerige toekomstbeelden
De gedachte aan eugenetica – in dit geval het verbeteren van de menselijke soort door klonen van alleen supermensen – is al erg oud. Plato pleitte er al voor dat alleen mensen met bepaalde wenselijke eigenschappen kinderen zouden mogen krijgen. Rond 1900 verklaarde een vooraanstaand wetenschapper: ’’Het is nu een absolute noodzaak de nakomelingen van het menselijk ras te verbeteren omdat de doorsnee burger te middelmatig is om te kunnen voldoen aan de eisen, die een moderne samenleving elke dag aan hem stelt’’.

Astrobiologisch determinisme
Het Jodendom kent geen `astrobiologisch determinisme’. Wij gaan er niet van uit dat men door klonen gepreprogrammeerde robotten op de aarde zet. In B.T. Nida 16b wordt in symbolische terminologie het ontstaan van de geestelijke capaciteiten van de mens geschetst: de Engel die is aangesteld over de zwangerschap neemt de druppel (zygote) en plaatst het voor G’d: ’’Heer der wereld, wat zal er met deze zygote gebeuren? Zal hij sterk of zwak zijn, wijs of dom?’’.Intelligentie ligt al vast in het genetische materiaal maar de mens moet dit potentieel nog aanwenden. Vast staat, dat G’d niet van te voren besluit of iemand goed of slecht zal zijn. Iedereen heeft de vrije morele keus zo goed te worden als Mosje Rabbenoe of zo slecht als Jerowam, een verderfelijke koning (Hilchot Tesjoeva 5:2).

Weghouden van kennis
Onderzoek naar klonen werd vaak gedwarsboomd door subsidiestops omdat men nog onzeker was over de morele en ethische klant van klonen. Mag men onderzoek naar potentieel geneeskrachtige procedures of kennis stoppen of weghouden van de mensheid? Deze vraag kwam al heel vroeg in de Joodse geschiedenis aan de orde. Zeer oude bronnen vermelden het bestaan van een “boek van geneesmiddelen” in de tijd van koning Chizkia. Chizkia zou dit geneeskundige werk hebben laten opbergen omdat de mensen niet meer op G’d vertrouwden als ze ziek werden, maar op dit medische werk. Volgens Maimonides is dit echter volslagen onzin. Hij vergelijkt medicijnen met voedsel. Wanneer de mens hongerig is en brood wil eten, moeten we dan stellen dat hij, door te eten, geen vertrouwen heeft in G’d? Dit is volslagen nonsens!

Voorwaarden
Onze Wijzen hebben een aantal voorwaarden opgesteld om klonen toe te staan. Allereerst moet er geen duidelijk halachisch verbod bestaan tegen aspecten van deze procedure. Verder mag er geen onwenselijk gevolg aan de kloonprocedure kleven. Eén van die ongewenste gevolgen zou kunnen zijn dat bij klonen ook gekozen kan worden voor het geslacht van het kind. Zouden de kloontechnieken in de toekomst ertoe leiden dat ouders mogen kiezen voor het geslacht van hun kind, dan zou het aantal jongetjes onder de bevolking wellicht aanzienlijk stijgen. Een demografisch overschot van mannen zou betekenen dat vele mannen niet zouden kunnen trouwen. Dit toekomstperspectief druist in tegen de Joodse Weltanschauung. De wereld werd geschapen om bevolkt te worden. Een scheef getrokken verhouding tussen mannen en vrouwen als gevolg van toepassing van kloontechnieken zou hieraan in de weg staan.

Groeiend normbesef
Een derde voorwaarde om klonen toe te staan luidt, dat de mensheid daar voordeel bij moet hebben. Een nadeel zou zijn dat de mens ingrijpt in een heilige levenssfeer, iets waartegen Opperrabbijn I. Jakobovits van Engeland zich fel heeft uitgesproken: “Onbeperkt experimenteren in deze heilige levenssfeer kan niet worden gerechtvaardigd. Verder onderzoek moet onmiddellijk gestaakt worden totdat de morele kant van dit biologisch ingrijpen tot op de bodem is uitgezocht en verantwoorde ethische richtlijnen zijn opgesteld om misbruikt te voorkomen. Zonder waarborgen zijn de gevolgen niet te overzien. De mens is een delicaat geheel van lichaam, geest en ziel en hij mag niet verworden tot een laboratorium-produkt. Om aan zijn doel als scheppend creatuur naar het evenbeeld van G’d te beantwoorden, moet het kind verwekt worden in een liefdeshandeling, die de ouders verenigt; uit ouders die identificeerbaar zijn en zorg dragen voor de ontplooiing van hun kinderen binnen een gezin, dat warmte en geborgenheid biedt”. De angstaanjagende technische mogelijkheden moeten coûte-que-coûte worden beschermd door een groeiend normbesef.

Kilajiem
Druist klonen niet in tegen de achtergrondgedachte van kilajiem, het verboden vermengen van verschillende soorten? Het verbod om dieren en planten te kruisen, wordt onder andere geregeld in Leviticus 19:19. Volgens Nachmanides (1194-1270) ligt aan het verbod om verschillende soorten te kruisen de gedachte ten grondslag, dat men de Schepping wil veranderen. “Men geeft hiermee aan dat de Schepping onvolmaakt zou zijn. Bij kruising van planten ontstaat een wijziging in de aanleg en uiterlijke vorm, een ongewenste vorm van vermenging van verschillende levensvormen”. Toch sluiten allerlei details uit dit verbod van vermenging van verschillende soorten niet aan bij deze hoofdgedachte. Het verbod geldt alleen in Israël en niet daarbuiten en geldt alleen voor planten die geschikt zijn voor menselijke consumptie. Het door elkaar zaaien van verschillende boomzaden is toegestaan. Alleen enten van verschillende soorten bomen is verboden. Bij verboden vermenging van wol en linnen (sja’atneez) is er helemaal geen sprake van een werkelijke verandering. De Tora beschrijft het mengverbod van verschillende soorten als een onbegrijpelijke wet. Daarom ligt het niet voor de hand dit verbod uit te breiden naar andere zaken, die niet expliciet door de Tora worden verboden.

Partner G’ds
Wij gaan uit van de theorie dat alles wat niet door de Tora verboden wordt in principe toegestaan is. Bij klonen is geen sprake van overtreding van het verbod om dieren of planten te kruisen. De kloonwetenschapper is er niet op uit de Schepping te veranderen. Gewenste eigenschappen wil hij alleen vermenigvuldigen. In de Midrasj-literatuur wordt aangegeven dat G’d de wereld opzettelijk onvolmaakt schiep, om de mens in de gelegenheid te stellen als een waardige partner van G’d de wereld te vervolmaken.
Een ander argument waarom klonen niet verboden is, luidt dat hierbij sprake is van ingrijpen op microscopisch niveau, onzichtbaar voor het menselijke oog. In een befaamd responsum heeft Rabbi Mosje Feinstein, de toonaangevende Amerikaanse Rabbijn uit de vorige eeuw, uitgemaakt, dat microscopische gegevens voor de Joodse wet niet tellen. We mogen geen ‘wemelend gedierte’ consumeren maar dit betekent niet dat wij zouden moeten stoppen met ademhalen omdat er in de lucht allerlei microben circuleren. Klonen gebeurt op microscopisch niveau en lijkt volgens Bijbelse normen geoorloofd.

Kisjoef (zwarte magie)
Is klonen niet verboden vanwege het verbod van kisjoef (zwarte magie)? Veel Middeleeuwse Geleerden gaan ervan uit dat zwarte magie volstrekte onzin is. Het werd alleen verboden omdat het onder afgoderij zou vallen. Volgens deze uitleg van zwarte magie bestaat er bij klonen geen verbod omdat het niets met afgoderij te maken heeft. Maimonides stelt, dat zwarte magie alleen verboden is omdat er geen logische verbanden lijken te bestaan tussen de handelingen en de gevolgen. Maar zodra iets wetenschappelijk te verklaren is en er logische verbanden bestaan tussen daad en gevolg valt het onder wetenschap en zeker niet onder kisjoef. Volgens Geleerden als Nachmadides, Rasjba, Rabbenoe Bachja en de Gaon van Wilna, die stellen dat zwarte magie wel degelijk effect heeft, valt therapeutisch klonen niet onder dit verbod, omdat genezing geen zwarte magie is.
De Me’iri stelt dat, ‘alles wat op natuurlijke wijze geschiedt nooit onder het verbod van zwarte magie valt. Zelfs wanneer men prachtige schepselen kan maken die niet door voortplanting geschapen worden – het is bekend uit de natuurkunde dat dit niet onmogelijk is – mag men dat doen, want alles wat natuurlijk en logisch is, valt niet onder kisjoef’.

Golem
Heeft een kloon niet de status van een golem? Rabbi Ja’akov Emden (18e eeuw, Altona) werd eens de vraag voorgelegd of een golem beschouwd moet worden als een menselijk wezen. Zou men beschuldigd kunnen worden van moord wanneer men een tot leven gebracht stuk klei het eeuwige zwijgen zou opleggen? Rabbi Ja’akov Emden meende van niet, want moord is alleen weggelegd voor een menselijk slachtoffer: “Hij die het bloed vergiet van een mens in een mens, diens bloed zal vergoten worden”. Het verbod van een moord geldt alleen voor mensen die `binnen andere mensen zijn geschapen’. Een golem die op kabbalistische wijze tot leven is gewekt door werking van het Sefer Jetsiera of door inbreng van de G’dsnaam in zijn mond, heet geen mens. Maar bij klonen spreken we over een natuurprodukt. Een kloon is afkomstig van menselijke genetica. Daarom heeft het de status van een mens. Hoewel volgens de Talmoed (B.T. Sanhedrien 91b) de bezieling van de mens reeds bij de conceptie plaatsvindt, blijft verblijf in de baarmoeder – voorlopig? – onontbeerlijk voor de mens in wording. Volgens de Talmoed (B.T. Nida 30b) wordt het embryo in de baarmoeder ‘onderwezen in de Tora’ wat de basis vormt voor het religieuze bewustzijn. Mocht het in de toekomst mogelijk blijken embryo’s volledig kunstmatig buitenbaarmoederlijk te laten volgroeien tot gezonde baby’s, zoals wellicht mogelijk zou blijken na verdere ontwikkeling van kloontechnieken bij mensen, dan hebben de Joodse Wijzen reeds nu uitgemaakt dat deze in ieder geval niet zijn te vergelijken met de legendarische ‘Golem van Praag’, die niet als een menselijk wezen werd beschouwd omdat hij op bovennatuurlijke wijze werd gecreëerd. Vanuit de Joodse optiek is klonen in principe een natuurlijk proces, waarbij de moderne techniek een handje heeft geholpen.

Herleving
Wel is opmerkelijk hoe de moderne techniek profetische toekomstbeloften binnen het kader van de menselijke realiteit plaatst. In hoofdstuk 37 van de profeet Ezechiël worden de doden uit het dal Doera tot leven gewekt, hetgeen als een voorproefje op de uiteindelijke herleving der doden wordt gezien. De opstanding der doden is de laatste van de dertien geloofpunten van Maimonides: “Ik geloof met volledige overtuiging dat de herleving der doden zal plaatsvinden op een tijdstip dat G’d goeddunkt”. Het is opvallend, dat het via kloontechnieken mogelijk is om uit één cel weer een heel nieuw mens te produceren. De Talmoed stelt, dat van ieder begraven mens altijd een aantal cellen overblijven, die weer de grondstof vormen voor de Herleving. Tot voor kort was het geloof in de herleving van doden nog pure toekomstmuziek. Maar de moderne technieken laten ons zien dat dit geen onmogelijkheid meer is. De religieuze winst van de ontwikkeling van kloontechnieken is, dat zelfs de meest verstokte atheïst weer onvoorwaardelijk kan geloven.

Voortplanting
Vervult men met een kloon-kind de mitswa van pirja weriwja (voortplanting)? Over deze buitengewone manier van kinderen krijgen zijn de Geleerden verdeeld. Sommigen zeggen dat men de mitswa van pirja weriwja alleen vervult op natuurlijke wijze. Andere Geleerden stellen dat de vervulling van de mitswa van pirja weriwja niet afhankelijk is van echtelijke samenleving. Maar wat is de verhouding tussen kloonouder en kloonkind? Stel dat alleen moeder het genetische materiaal heeft gedoneerd, heeft dit kind dan geen vader? Of moet men zeggen dat de vader van zijn moeder het mannelijke element in hem vertegenwoordigd? Alleen de vader is verplicht om kinderen op de wereld te zetten. Stel dat de genetische donor de vader is, is er dan sprake van vaderschap, wanneer het kind niet op de normale wijze tot stand is gekomen? Het is een kwestie van definitie: kan men alleen vader worden via geslachtscellen of is donatie van elk ander genetisch materiaal ook voldoende om te kunnen spreken van vaderschap? De relatie tussen kloonkind en kloonouder lijkt meer op die tussen twee broers. Inmiddels is bekend geworden dat de ouderdom van het kloonkind te maken heeft met de ouderdom van de kloondonor.

Toegift
Rabbi Jehoeda Luria, de Maharal van Praag, legt uit, dat de mens bij de Schepping toestemming kreeg het heelal nieuwe vorm te geven. Hij verklaart: ’’De menselijk creativiteit is groter dan die van natuur. Toen G’d in de eerste zes scheppingsdagen de natuurwetten schiep en daarmee het creëren van de wereld voltooide, schiep Hij tevens een aanvullende kracht om steeds weer opnieuw te creëren. Mensen kunnen nieuwe dieren creëren door kruising van soorten. Mensen kunnen zich dingen voorstellen die niet aanwezig zijn in de natuur. Toch heet deze menselijke scheppingsdrang onderdeel van de Schepping omdat dit activiteiten zijn die binnen het kader van de natuur geschieden.’’

De Maharal van Praag stelt, dat de menselijke creativiteit deel uitmaakt van de Creatie, ook als de menselijke creativiteit de wereld verandert. Het Bijbelse mandaat om de aarde te veroveren (vekivsjoe’a) wordt in de Joodse traditie uitgelegd als dispensatie om de natuur aan te passen (te veroveren) om de wereld voor de menselijke wereldburgers een betere omgeving te maken. Klonen is slechts één voorbeeld van die `verovering’ die in de Joodse traditie geen theologische problemen oplevert, wanneer het gebruikt wordt om de mensheid vooruit te helpen.

Erfelijkheid
In het Ethisch Manifest van de Vereniging Samenwerkende Ouder- en Patiëntenorganisaties (VSOP), die betrokken zijn bij erfelijke aandoeningen, lezen wij dat mensen met een erfelijke of aangeboren aandoening in de eerste plaats mens zijn met alle mensen. Zij maken terecht aanspraak op een gelijkwaardige bejegening. In de dagelijkse praktijk ervaren zij dat dit niet bij iedereen vanzelfsprekend is. Een juiste beeldvorming over deze mensen vergt dat recht wordt gedaan aan de beleving van degenen voor wie de aandoening een dagelijkse realiteit is.

Erfelijkheidsvoorlichting
Ontwikkelingen op het gebied van de genetica gaan snel. Voor steeds meer erfelijke en aangeboren aandoeningen is vroegtijdige diagnostiek mogelijk. Deze diagnostiek vormt de basis van erfelijkheidsvoorlichting en biedt mogelijkheden voor preventieve en/of andere maatregelen. De weg van diagnostiek naar therapie is echter voor veel aandoeningen nog lang en onzeker. De mogelijkheden van erfelijkheidsonderzoek hebben vaak verstrekkende consequenties, zowel voor de betrokken individuen als voor de gehele samenleving. Het vergroten van keuzemogelijkheden, gecombineerd met een grotere beslissingsvrijheid, leiden tot een groeiende verantwoordelijkheid.

Kinderwens
Keuzemogelijkheden hebben vaak betrekking op het (willen) krijgen van kinderen, autopsieonderzoeken en mogelijke huwelijkskandidaten. De toename van kennis en technische mogelijkheden kan leiden tot een overschatting van medische (be)handelingsmogelijkheden. Vóór de geboorte kan weliswaar worden onderzocht of een foetus is aangedaan, maar de ernst van een aandoening kan meestal tijdens de zwangerschap niet worden vastgesteld, terwijl genezing vaak uitgesloten is. Bovendien ligt er bij voorspellend onderzoek soms veel tijd tussen het vaststellen van de erfelijke aanleg voor een aandoening en het manifest worden van die aandoening.

Zelfbeschikkingsrecht
Was er in de beginjaren van het erfelijkheidsonderzoek nog een tendens om grote betekenis toe te kennen aan de gevolgen voor de samenleving, de laatste jaren is vooral het zelfbeschikkingsrecht van individuele mensen op de voorgrond gekomen. De bescherming van persoonlijke keuzen en het waken tegen elke vorm van dwang zijn de belangrijkste uitgangspunten van erfelijkheidsvoorlichting. Daarbij moet men zich wel realiseren dat een brede toepassing van een bepaalde techniek in de samenleving voor anderen een sociale druk kan meebrengen om van die techniek gebruik te maken. Naast deze sociale druk op de keuzevrijheid stelt ook de beschermwaardigheid van het leven zijn grenzen aan de keuzevrijheid.

Fundamentele vragen
In het spanningsveld tussen de grondrechten keuzevrijheid en beschermwaardigheid komen mensen tot verschillende oordelen en beslissingen. Deze houden onder andere verband met verschillen in levensovertuiging. De vraag luidt, hoe het Jodendom aankijkt tegen informatie en voorlichting. Zijn de Joodse autoriteiten er voor dat informatie omtrent erfelijkheidsonderzoek krachtig wordt bevorderd? Hoe staat het Jodendom tegenover genetische keuringen? Mogen die worden opgelegd of zijn zij slechts facultatief en vrijwillig? Wat is het Joodse standpunt tegenover prenatale diagnostiek, neonatale screening op aandoeningen waarvoor (nog) geen (medische) behandeling bestaat, handelen rond het levenseinde bij pasgeborenen, gentherapie en triple test (bloedonderzoek naar een verhoogde kans op drie aandoeningen: het Downsyndroom, een open ruggetje en een open schedeltje)? Zijn ouders die al een kind hebben met een aangeboren aandoening, lichamelijk of verstandelijk, verplicht nog meer kinderen te krijgen? Zijn mensen die zelf een aandoening hebben waarvan wordt vermoed of vaststaat dat deze een erfelijke oorzaak heeft, verplicht tot voorplanting?

Eerst doorlichten en dan pas een relatie?
Is de toekomst aan het genetisch adviesbureau? Een bureau dat mannen en vrouwen die overwegen een relatie aan te gaan, genetisch tegen het licht houdt? Is hij drager van aandoeningen die zij er niet bij kan hebben, omdat hun toekomstige kinderen dan een verhoogde kans op een afwijking hebben? En wat voor ziektes krijgt hij op zijn veertigste?
Hypotheekmaatschappijen zijn nu al argwanend bij erfelijke aandoeningen. In onze moderne informatiemaatschappij gaat genetica ook bij paarvorming steeds meer een rol spelen. Om de zaak menselijk te houden moeten er manieren worden gevonden om zorgvuldig om te gaan met genetische informatie. In het Westen komt genetische screening bij paarvorming alleen ter sprake als er een goede kans is dat één van beide partners drager is van een ernstige ziekte. Ons moderne gevoel zegt ons dat de test vrijwillig moet zijn. Partners moet de keuze worden gelaten welke consequentie zij aan de uitslag willen verbinden. Screening mag natuurlijk niet worden misbruikt om de kosten van de gezondheidszorg te drukken of iedere menselijke afwijking tot persona non grata te reduceren. Maar verstandige partners met een kinderwens zullen niet wachten tot ze een kind willen maar al zekerheid zoeken bij het begin van hun relatie. In lang vervlogen tijden werden aanstaande huwelijkspartners geselecteerd op stand, geloof of klasse. Tegenwoordig beslist het genenpaspoort. Cruciaal hierbij is de vraag hoe de privacy kan worden beschermd. Alzheimer en astma mogen geen rol spelen in de mogelijkheid van verzekeren. Toch zullen maatschappelijke normen rond verliefdheid en zwangerschap veel minder emotioneel en meer technisch worden benaderd.

De Joodse praktijk
Genetica is in het Jodendom geen nieuw onderwerp. In de Talmoed wordt al gediscussieerd over genetische onderwerpen. Hemofilie, een bloedziekte die mannen hebben en vrouwen doorgeven, wordt al in de Talmoed beschreven. De Talmoed zegt dat men niet moet trouwen in een familie waar epilepsie heerst, omdat dat genetisch overgedragen zou kunnen worden. Volgens sommige commentatoren zou dit verbod ook op andere erfelijke ziekten slaan; epilepsie is slechts een voorbeeld. Waarschijnlijk is dit het enige eugenetische huwelijksbeletsel dat tot in de Middeleeuwen bekend was. Maimonides (12e eeuw) geeft een aantal gezondheidsadviezen. Aan het einde ervan voorspelt hij: “Als je mijn adviezen opvolgt, zul je nooit een dokter nodig hebben maar wanneer je een erfelijke ziekte hebt, werkt het niet.” Het ontwikkelen en toepassen van medische kennis is een opdracht uit de Tora. De vraag of wij genetisch mogen screenen, genen mogen manipuleren en genentherapie mogen uitvoeren wordt in het Jodendom positief beantwoord, zij het met de nodige beperkingen. Restricties zijn noodzakelijk omdat, zoals Nachmanides zo duidelijk stelt in zijn Torat Ha’adam (Sja’ar Hasakana), dat alle medische procedures risico’s met zich mee kunnen brengen.

De biologie
Een gen is een drager van erfelijke informatie die medeverantwoordelijk is voor het aanmaken van proteïne, dat op zijn beurt weer verantwoordelijk is voor een eigenschap of een functie van een organisme. Deoxyribonucleïnezuur (DNA) is de volledige codering van een organisme; dit bestaat uit vier basenparen. Een sequentie van basenparen is een gen. Genen zitten op chromosomen, draadachtige structuren van DNA. Elke cel bevat drieëntwintig paren chromosomen. Van elk paar chromosomen hebben we er één van de moederskant en één van de vaderskant geërfd. De genen en het DNA zijn de bestaansreden van een hele cel. De rest van de celinhoud is er om het DNA op te slaan en informatie te laten doorgeven. In de menselijke DNA zijn er tienduizenden genen. Zou het DNA in een menselijk lichaam aan elkaar geknoopt worden dan zou het de afstand van de aarde tot de maan achtduizend keer kunnen overbruggen. Niettemin zijn zelfs de cellen die het DNA bevatten voor het blote oog onzichtbaar.

Taaislijmziekte
Door voortschrijdend medisch inzicht is het mogelijk geworden om ook genen te manipuleren. Pre-implantatie screening is een voorbeeld hiervan. Embryo’s worden in een reageerbuis na reageerbuisbevruchting of IVF gekweekt. Dit wordt in een petrischaaltje gedaan buiten de baarmoeder en pas nadat het op genen is getest wordt het in de moeder geïmplanteerd. In 1992 werd deze procedure voor het eerst in het Hammersmith Hospital in Londen beschreven.
Eén op de vijfentwintig blanken zijn drager van het gen dat taaislijmziekte (cystic fibrosis) veroorzaakt. De ziekte manifesteert zich alleen met 25% kans als beide ouders drager zijn. Aan het onderzoek deden drie echtparen mee die allen één kind met de ziekte hadden. Een volgend kind had dus 25% kans op de ziekte. Bij de pre-implantatie screening werden één of twee cellen van het embryoklontje van acht cellen, die opgekweekt waren via IVF onderzocht. Men implanteerde embryo’s die vrij waren van cystic fibrosis. Eén van de drie zwangerschappen werd uitgedragen, met de geboorte van een gezond kind.

SCID
In 1996 werden beenmergtransplantaties om kinderen met SCID in de baarmoeder te behandelen voor het eerst beschreven, een zware, gecombineerde immuun-deficiëntie. Omdat er door een genetisch defect een enzym ontbreekt dat essentieel is voor het immuunsysteem, konden de pasgeboren baby’s zich niet beschermen tegen bacteriën. Normaal stierven deze baby’s binnen een paar dagen. Beenmerg van de vader werd getransplanteerd in de embryo’s in de baarmoeder. Het beenmerg van de vader produceerde het ontbrekende enzym, zodat de baby zonder de ziekte werd geboren. In 1997 werd het juiste gen bij de foetus binnengebracht doordat het gekoppeld werd aan een onschadelijk gemaakt virus, dat ervoor zorgde dat het gen in de cellen van de foetus terechtkwam. Dit was een stap verder dan mergtransplantatie, omdat daarbij het juiste gen als deel van een volledige cel – de beenmergcel van de vader – werd binnengebracht.

Halachische grens
Pre-implantatie screening kan ook worden gebruikt worden bij geslachtsbepaling van de foetus. Mannen hebben een X- en een Y-chromosoom. Hierdoor kan men verzekeren dat een echtpaar minstens één zoon en één dochter heeft (zoals voorgeschreven is door de Tora). De rabbinale autoriteiten verbieden deze pre-implantatie screening om het geslacht van het kind te bepalen, zelfs wanneer het gebeurt om een mitswa (gebod) uit te voeren (in dit geval om én een zoon én een dochter geboren te laten worden).
Hoeveel jongens of meisjes men krijgt, is een zaak van G’d. Daarin wordt een mens geacht niet in te grijpen. Maar als geslachtsbepaling gebeurt voor medische doeleinden – bijvoorbeeld om hemofilie uit te bannen – zou dit worden goedgekeurd. Het past dan in de G’ddelijke opdracht om te genezen.

Begin van leven in de baarmoeder
Het wegdoen van embryo’s die een genetische ziekte blijken te hebben voor de implantatie is geen zwaarwegend halachisch probleem. Hier wordt geen leven weggenomen, omdat embryo’s pas beginnen te leven als ze worden geïmplanteerd in de baarmoeder. Gentherapie is zeker toegestaan omdat het een therapeutische procedure is. Mag men hierbij ook soorten vermengen?
De gewenste genen moeten worden gekoppeld aan een viraal DNA, zodat ze in de doelcel terecht komen. Twee verschillende soorten dieren mag je niet kruisen om een derde soort te creëren. De mens kan in zeker opzicht worden beschouwd als een dier en een virus is ook een levend creatuur. De halacha stelt dat gentherapie geen mengsel vormt van verschillende soorten. De Tora verbiedt alleen twee soorten samen te brengen, maar bij gentherapie gaat het over organismen die kleiner zijn dan we met het blote oog kunnen waarnemen. In een dergelijk geval is dat niet verboden.

Abortus en geboortebeperking
Binnen orthodoxe kring wordt veel nadruk gelegd op de voortplanting. Grote gezinnen met vijf tot tien kinderen zijn geen uitzondering. Een en ander is gevolg van het Bijbelse gebod om vruchtbaar te zijn en zich te ‘vermenigvuldigen’. Abortus en geboortebeperking zijn alleen maar onder uitzonderlijke omstandigheden toegestaan.

Pragmatisme en testen
Het is binnen de orthodoxe Joodse gemeenschappen gangbaar om mensen te testen op dragerschap van genetische ziektes. Het test- en registratieproces zelf is – conform de halacha – aan strikte geheimhouding en vertrouwelijkheid gebonden. Zeker omdat de gemeenschappen klein zijn, moet stigmatisering worden voorkomen worden; dit druist in tegen het Tora-verbod op kwaadspreken.
Eén op de acht leden van de Asjkenazische gemeente draagt aangetaste genen van één van de in deze kring veelvoorkomende vier ziekten bij zich. Dit zijn Tay-Sachs, cystic fibrosis, ziekte van Canavan en Type C van Faconi Amenia. Daarnaast wordt ook getest op de ziekte van Gauscher. Tay-Sachs dragers zijn op zich volledig gezond, maar hebben één inactief gen voor het enzym Hexosaminidase A. Als één Tay-Sachs drager trouwt met een andere Tay-Sachs drager hebben hun kinderen 25% kans om één inactief gen van elke ouder te erven, waardoor Tay-Sachs optreedt.
Omdat orthodoxe Joden rond hun twintigste trouwen, worden ze rond deze leeftijd voorgelicht maar niet ingelicht over hun eigen medische status.

Procedure
Op de dag van het onderzoek moet iedereen een toestemmingsformulier van de ouders inleveren en een eigen toestemmingsformulier, alsmede een tweede kaart waarop een identificatienummer staat vermeld. Alles wat wordt getest wordt van tevoren gelabeld met het eigen identificatienummer. De buisjes met bloed worden naar laboratoria gestuurd. Nadat ze uit de laboratoria terugkeren worden de resultaten uitsluitend met het identificatienummer in een database opgeslagen en elke hoeveelheid informatie wordt dubbel gecheckt. Zelfs de staf van de controlerende organisatie kent de identiteit van de participanten niet.
Gezonde studenten van rond de twintig zijn zodoende op de hoogte van de gevaren van het dragen van de erfelijke ziektes. Of, en wat, men draagt wordt niet meegedeeld. Drager of niet, wie zijn eigen status kent, kan bij een door een match van resultaten uit de databank, de ziekte bij de beoogde huwelijkspartner te weten komen. Dit zou de vertrouwelijkheid ondergraven.

Naar het huwelijk
Vlak voor de sjiddoech (huwelijksvoorstel) worden de identificatienummers in de computer ingevoerd met de dag en maand van geboorte om te kijken of de potentiële partners genetisch wel een gezonde match vormen. Als één van de twee drager is, zijn er wat de hierboven genoemde ziekten betreft, geen beletsels. Zijn beiden drager, dan krijgen de beide beoogde partners het advies om niet te trouwen. Als een huwelijk wordt afgeraden wordt er nogmaals getest om de bevindingen te bevestigen. De keuze of ze wel of niet willen trouwen blijft bij de toekomstige huwelijkspartners. Door een absolute vertrouwelijkheid worden emotionele problemen zoveel mogelijk voorkomen. Sociale problemen hoeven niet op te treden en stigmatisering van hele families is niet noodzakelijk.
Individuele screening is beter dan massale, omdat jongelui door vrienden of vriendinnen onder zware druk zouden kunnen komen staan om hun resultaten te delen met hun vrienden of vriendinnen. Geen kinderen krijgen strookt niet met de Joodse traditie.

Abortus
De meeste rabbinale autoriteiten staan abortus van een zieke foetus niet toe, hoewel een kleine minderheid dit toestaat als het werkelijk noodzakelijk is. Als abortus niet toegestaan is, is ook prenataal testen door amniocentese (vruchtwaterpunctie) niet toegestaan. Omdat amniocentese geen doel zou hebben maar wel een risico voor de zwangerschap kan opleveren, zou het niet toegestaan zijn. Alleen pre-implantatie screening is geoorloofd. De bevruchte eicel wordt op een petrischaal geanalyseerd. Wanneer er geen enzymen ontbreken en het embryo niet is aangetast, wordt het teruggeplant in de baarmoeder. De moeder is er dan zeker van dat ze geen baby met Tay-Sachs draagt.

Mag genetische manipulatie?
Genetische manipulatie is het veranderen of verwijderen van één of meer genen, of het inbrengen van genen in een ander celtype, ander organisme of ander individu om een bepaalde verandering te bewerkstelligen.
Genetische manipulatie kan op zeer veel verschillende manieren worden toegepast. Het gen voor insuline kan worden geïmplanteerd om de belangrijke proteïne te produceren die diabetes opheft. Een normaal gen voor Hexosaminidase A kan in een embryo worden ingebracht om Tay-Sachs te voorkomen. Genetische manipulatie om ziekten te voorkomen of te genezen zijn vanuit halachisch oogpunt zeker toegestaan. Gentherapie kan worden beschouwd als een vorm van microchirurgie. Het is zeker onderdeel van de verplichting om te genezen. Maar genetische manipulatie om eigenschappen als lengte, kleur van de ogen of haar en gelaatstrekken te verkrijgen, of andere cosmetische doelstellingen te halen, zou het Jodendom niet toestaan.

Klonen van weefsels of organismen
Het klonen van een bacteriën, insecten of dieren om medicijnen te produceren is zeker toegestaan. Maar mag men ook mensen klonen? In sommige omstandigheden kan dat levens redden. Voor iemand die problemen heeft met een van zijn nieren, zou een nieuwe versie van zijn eigen nier kunnen worden gekloond. Maar mag men een heel nieuw mens klonen? Als een kind sterft vanwege leukemie zou dat kind dan niet gekloond mogen worden?
In de Talmoed wordt over een golem, een kunstmatig menselijk wezen, gesproken. Er bestaat geen halachisch (wettelijk) verbod tegen het klonen van mensen. Maar er zijn veel andere mogelijke religieuze bezwaren en het lijkt geen goede zaak om hier aan te beginnen. We moeten niet vergeten dat de mens een delicaat schepsel is dat bestaat uit grondstoffen van vader en moeder maar wordt bezield door G’d. Uiteindelijk vloeit de werking van onze zintuigen, onze emotie en intelligentie voort uit onze Hemelse ziel. Dat vereist dat dit soort problematiek met groot respect en zeer voorzichtig benaderd wordt.

Seksualiteit, waarden en religie
Gebruik van voorbehoedmiddelen, het toepassen van sterilisatie of ge­boortebeperking vormen in de Joodse visie niet de eerste ethische vragen rond het begin van het leven. Begin van leven veronderstelt een relatie tussen man en vrouw; seksualiteit heet binnen het Jodendom heilig, omdat het een bepaalde kleur geeft aan intermenselijke verhoudingen en een uitvloeisel is van de relatie tussen mens en G’d.
Het Jodendom heeft een duidelijke visie op de relaties tussen mannen en vrouwen. Seksueel contact voor het huwelijk is niet toegestaan. Omdat de halacha – de Joodse wet – ongewenste intimiteiten wil voorkomen en de integriteit van met name de vrouw wil beschermen, schreven de Talmoed-geleerden ons voor om onze omgeving zo in te richten dat de regels van ingetogenheid (tsenioet in het Hebreeuws) bijna als vanzelfsprekend nagekomen zouden worden. Niet met elkaar gehuwde de mannen en vrouwen worden niet geacht zich af te zonderen van de buitenwereld. Dit zou ongewenste intimiteiten bevorderen.
In orthodoxe kring wordt scheiding tussen de seksen reeds op de lagere school doorgevoerd. Het zoeken van een huwelijkspartner geschiedt op ingetogen wijze en onttrekt zich doorgaans aan de publieke waarneming. Het Joodse huwelijk is een gewijd instituut; ook binnen het huwelijk gelden regels van ingetogenheid op seksueel gebied. Juist op het terrein van de huwelijkswetgeving staan heiligheid en reinheid van geest en lichaam voorop. Huwelijk en samenleving zijn niet alleen een zaak van twee instemmende volwassenen. Ook hier gelden – in onze permissieve society als streng ervaren – regels en richtlijnen van de Joodse wet, die gebaseerd zijn op een morele Weltanschauung, die bijna haaks staat op de moderne, westerse opvattingen over seksualiteit.
De verschillen worden vooral duidelijk in onderwerpen als voorlichting, pornografie en romantiek.

In Tora en Talmoed wordt seksualiteit zonder restricties besproken als een van de vele onderwerpen die deel uitmaken van het menselijk leven. Niettemin is seksuele voorlichting hoofdzakelijk een gezinsaangelegen­heid. Seksualiteit wordt in orthodoxe kring doorgaans niet betrokken in een openbare discussie omdat inhoud en betekenis van de seksualiteit daarin vaak gereduceerd worden tot enkele algemene problemen, die onze pubers en adolescenten – laten we niet vergeten, dat zij in feite onze belangrijkste doelgroep zijn – weinig houvast zullen bieden bij de invulling van de eigen individuele omgang met hun ontluikende seksuele gevoelens.

Reductie
De overmatige belangstelling, waarin het onderwerp seksualiteit zich de laatste jaren in het kielzog van de gevreesde ziekte AIDS mag verheugen, is hier een typisch voorbeeld van. De overheid van onze welvaartsstaat maakt zich vooral zorgen om de fysieke aspecten van seksualiteit, hetgeen wel de meest extreme uitholling is van een mogelijke benadering van dit onderwerp.
Seksualiteit wordt voorgesteld en besproken als een kwestie van tech­niek, waarbij hygiëne als voornaamste deugd geldt. De relationele aspec­ten, de vraag naar het bredere kader van de verhouding man-vrouw en de verhouding gezin-maatschappij alsmede de bezinning op individueel-­psychologische maar zeker ook de bredere maatschappelijke gevolgen van de gepropageerde opvatting van ‘seks als techniek’ worden totaal verwaarloosd. Dit enge en beperkte denken over seksualiteit is in onze moderne samenleving de aanzet geweest tot veel psycho-sociale ontred­dering en vervreemding.
Teneinde enig tegenwicht te bieden aan dit maatschappelijk euvel, wil ik enkele uitvloeisels van dit reducerend en weinig realistische denken over seksualiteit de revue laten passeren. Ik zal mij hierbij wellicht aan enige overdrijving schuldig maken, maar ik doe dit bewust om de excessen duidelijk voor het voetlicht te plaatsen. Het gaat meer om de algemene trend die uit de extreme voorbeelden spreekt, maar die niettemin een levensbepalende invloed uitstraalt naar onze jeugd.

Verantwoordelijkheid
Seks is een van de moderne afgoden geworden in onze ‘beschaafde’ wereld. Met afgod bedoel ik niet een beeld van marmer of goud, maar veeleer een ideaal, waarvan men veel positiefs verwacht als onderdeel van het levensgeluk, dat wij allen zoeken. De ‘leer’ van deze afgodendienst luidt, dat het geluk van de mens gevonden kan worden in de afbraak van iedere beperking in het seksuele gedrag. Te kust en te keur worden ‘wetenschappelijke’ theorieën uit de boekenkast geplukt, die deze opvatting ondersteunen. Deze theorieën stellen, dat frustraties en onvervulde lusten en verlangens slecht zijn voor de mens. Voorstanders van deze denktrant passen deze gedachtengang toe zonder zich rekenschap te geven van de vele voorwaarden, waarbinnen een gezonde seksualiteit functioneren moet en de gevolgen van seksueel gedrag op de partner. De geslachtelijke handeling is gericht op een medemens en heeft voor de ander emotionele, somatische en sociale gevolgen. Om deze redenen kent iedere maatschappijvorm – hoe primitief of hoogontwik­keld deze ook moge zijn – een bepaalde regulering van seksuele activi­teiten. De belangrijkste vraag die wij in een discussie over seksualiteit moeten beantwoorden, is onze verantwoordelijkheid in deze tegenover onze medemens, tegenover onszelf en de maatschappij. En voor de religieuze mens worden al deze relaties gekleurd door de Joodse levens­visie. juist deze twee aspecten – het intermenselijke en het mens­-G’ddelijke – van seksualiteit zijn totaal uit het aandachtsveld verdwenen.

Pornografie
Een typerend voorbeeld van de toenemende intermenselijke onverschilligheid is de man-vrouw filosofie, zoals die op ons overkomt uit verschillende reclame-affiches en zoals die – om een extreem voorbeeld te noe­men – uitgedragen wordt in seksbladen.
Als we deze bladen bekritiseren om hun obsceniteit, raken we de diepere kern van de zaak niet. De populariteit van dit genre tijdschriften zit niet alleen in de naaktfoto’s. Er bestaan wellicht ‘betere’ bronnen van pornografie. Het grootste gevaar van Playboy schuilt in de houding tegenover de vrouw als medemens en de waarden die het propageert.
In feite is Playboy anti-seksueel omdat het seks propageert als een accessoire, dat gebruikt kan worden als vrijetijdsbesteding, als een prettige vorm van recreatie. Het is on-Joods omdat het anti-vrouw is: de vrouw wordt gereduceerd tot een stuk speelgoed, dat naar gelang de behoeften van de man gebruikt kan worden. De vrouw houdt op te bestaan als persoon die gerespecteerd wordt. Ze wordt een object dat als speelgoed fungeert en na afloop van het speelkwartier wordt afgedankt. Deze houding vind ik onmenselijke trekjes vertonen; anti-humaan omdat het de mens tot een robot reduceert, geleid door lichamelijke instincten, voor wie dit deel van het geven slechts een spel is. Ik vind dit psycholo­gisch ongezond, omdat het de intermenselijke waardigheid geweld aan­doet en een uiterst irreëel en vertekend beeld schetst van een waarachtige man-vrouw verhouding. Playboys fictieve vriendinnetjes vragen niets en eisen geen relatie van geven en nemen. Het zijn slechts afgedrukte prostituees, die franco worden thuisbezorgd.

Het playboy-ideaal is een vlucht uit de realiteit. Het is de perversie van de Tora-visie, die seksualiteit ziet als een onderdeel van een gezond, stabiel en rendabel instituut, waarin de vrouw rechten, plichten en pri­vileges deelt met haar echtgenoot. Playboy spreekt de zoekende puber aan, die zijn identiteit als man wil exploreren. Het is de gids tot een niet bestaande glamourwereld. Deze bijbel van de nieuwe moraal propageert seks puur als vermakelijkheid. Seksbladen staan plechtig op de bres voor liberalisering, oprechtheid en openhartigheid. Ontmaskerd naar hun ware aard is het de tirannie van de passie en verslaving aan het lichaam. Om een spelletje te maken van die emotie en die machtige levensschenkende kracht, die de basis vormt van het gezin en borg staat voor een gezonde volgende generatie, is een belediging van de waardigheid en G’ddelijkheid van ieder individu. Liefde als een trofee, die we aan onze collectie veroveringen en prestaties toevoegen, doet of aan het Tora-idee van huwelijk als kiddoesjien, dat wijding en toewijding betekent. De band tussen man en vrouw is in het Jodendom iets heiligs.
Psycho-sociaal betekent dit, dat vele moderne jongeren moeite zullen hebben zich te hechten aan een vaste partner. Het moge ons niet verba­zen, dat mede hierdoor vele jonge huwelijken gedoemd zijn te misluk­ken.

Romantische liefde
Tot zover de irreële benadering van seksualiteit, zoals die nogal eens voorkomt bij de volwassen wordende jongen in de puberteitsfase. Meisjes in deze rijpende fase dagdromen nogal eens van de ‘romantische’ liefde, dat het hoofdthema vormt van vele boeken en films. De droom van de romantische liefde is – hoe mooi het ook lijkt – al even surrealistisch en irrationeel – en dus instabiel en nooit een basis voor een reële man-­vrouw relatie. Jongeren – maar ook ouderen – in het ‘romantische-liefde­stadium’ beweren, dat ‘ze niet weten wat er met hen gebeurt.’ Dit is zelfbedrog, omdat we van een romantische rozengeur-en-maneschijn liefde dromen, het begeren, erop aansturen, zodat we ervoor ontvanke­lijk worden. We zijn verliefd op de liefde en zullen ons doel coute-que-­coute bereiken. We misbruiken onze verliefdheid om onszelf ervan te overtuigen, dat verschillende vormen van intimiteit minder verwerpelijk zijn naarmate we heviger verliefd worden.

Inderdaad, verliefdheid kan voor ons gevoel heel plotseling ontstaan; maar iedere psycholoog weet, dat zelfs de meest onverwachte verliefdheid bewust of onbewust door de persoon in kwestie zelf wordt aange­zwengeld. En hierbij komt het nogal eens voor, dat men gedreven wordt door minder nobele motieven, zoals eenzaamheid of een gevoel er niet bij te horen, indien men niet één of meer vaste verkeringen heeft. Is dit slecht? Wellicht niet slecht, maar vaak wel egocentrisch.

De idee van de romantische liefde spreekt ons aan, maar de band met de realiteit is meestal ver te zoeken. Het negeert namelijk de werkelijke persoonlijkheid van de ware Jacob. Onze egocentrische emoties en ge­voelens staan centraal, vaak ongecontroleerd door enige logica, meestal zonder notie van bestemming of verantwoordelijkheid. Het is maar al te vaak een dunne, vluchtige wolk, die niet in staat is een volwassen relatie te dragen. ‘Ik ben verliefd en ik kan er niets aan doen’: het Jodendom minacht deze sterke emotie niet, maar eist wel verstandelijke sturing. Achtergrond, karakter, persoonlijkheid, waarden en idealen zijn de dingen, waar het in een man-vrouw relatie werkelijk om gaat. Verliefdheid is het voorportaal tot een authentieke en duurzame band en moet daar ook op gericht zijn. Als we de romantische liefdesvariant als zelfstandig gegeven te serieus nemen, maken we een redelijke kans ons eigen ik, onze eigen waardigheid te verspelen.

Ontplooiing
Het doel van een Joods gezin is niet alleen kameraadschap, voortplanting en opvoeding van de kinderen, maar de totale ontplooiing van het individu tot dat wat hij of zij werkelijk is. Seksualiteit speelt binnen dit kader een belangrijke doch geen overheersende rol. Een authentiek­-Joodse seksuele voorlichting is meer dan alleen een folder over veilig vrijen. Het vormt een onderdeel van een veel bredere levensvisie, die niet kan worden opgepikt van de straat. Seksuele opvoeding was nooit alleen een klinische biologieles, waarin niet werd ingegaan op de ethische en morele implicaties van relaties tussen de beide seksen. Seksualiteit werd en wordt onderwezen op een simpele, openhartige manier met een gevoel van eerbied voor de vele mysteries en onschendbaarheden van de liefde en het leven vanuit het besef, dat de intieme wereld van het huwelijk een band vormt, die voor het voetlicht van de openbaarheid sterk inboet aan wijding en heiligheid.

Anticonceptie, sterilisatie en geboortebeperking: weest vruchtbaar…
Seksualiteit is een natuurlijke zaak, hetgeen overigens niet betekent dat bet Jodendom de mens de vrije beslissing laat naar eigen goeddunken om te gaan met deze machtige ‘drive.’ Huwelijk en geslachtsdaad heten heilig en gewijd. Voortplanting en het doorgeven van Tora-idealen aan het nageslacht zijn belangrijke, maar zeker niet de enige doelen van de man-vrouw verbintenis. Seksualiteit is belangrijk voor de lichamelijke en geestelijke gezondheid.
Kinderen krijgen vormt niet het exclusieve bestaansrecht van het Joodse huwelijk. De geslachtsdaad wordt in de Tora verheven tot een mitswa – gebod – ­­op zichzelf, ook wanneer dit niet (meer) kan leiden tot uitbreiding ­van het nageslacht. Anders dan in het moderne, westerse denken wordt seksualiteit in het Jodendom gedefinieerd als een plicht van de man en als een recht van de vrouw (vgl. Ex. 21:10). Het huwelijk vormt de bevestiging van een unieke, geheiligde relatie tussen twee individuen. Ook al zijn er geen kinderen, toch vormt het gezin het primaire heiligdom, ­waarbinnen religiositeit tot de hoogste ontplooiing kan en moet komen. Niet de synagoge, maar het Joodse huis vormt het toneel van de ware Jodendomsbeleving. Alles wat daarbuiten gebeurt, is in feite van secundair belang.

Geboortebeperking
Zonder nieuwe generaties van dragers en verbreiders van de Joodse traditie is er geen continuatie en toekomst van Joodse waarden denkbaar. De Bijbelse opdracht “Weest vruchtbaar en vermenigvuldigt U” (Gen. 9:7) bevat niet alleen een zegen, maar ook een opdracht. Het vormt een van de 613 geboden. Kinderen en hun religieuze opvoeding hebben altijd centraal gestaan in het Joods-maatschappelijke denken. De Joodse wet formaliseert de voortplantingsplicht tot een concrete mimmumnorm. In ieder gezin moeten minstens twee kinderen zijn, minimaal één jongen en één meisje (Sjoelchan Aroech Ewen haEzer 1:5, vgl. B.T. Jewamot 61b). Grotere gezinnen worden echter als een weldaad gezien. Blijvende geboortebeperking is in principe niet toegestaan, ook indien voldaan is aan de minimale voortplantingsplicht.

Omdat de wereld werd geschapen om ‘bewoond te worden’ (Jesaja 45:18), keert de Joodse wet zich tegen alle vormen van onnodige geboor­tebeperking. Een van de redenen hiervoor geeft de Talmoed aan: de Masjie’ach zal pas komen wanneer alle zielen op aarde geweest zijn en ieder potentieel menselijk wezen gerealiseerd zal zijn (B.T. Nidda 13b).

Regelmatig ventileren ‘deskundigen’ hun angst voor overbevolking. Geloof in de G’ddelijke Voorzienigheid laat ons de toekomst van de menselijke soort positief bezien: “Hij, die leven geeft, zorgt ook voor het levensonderhoud.” Vele sombere toekomstvoorspellingen over de ‘rampzalige, ongebreidelde bevolkingsexplosie’ en doemdenkende on­heilsprofetieën over het ‘tekort aan bestaansmiddelen’ uit het verleden zijn inmiddels gesneuveld op de harde vloer van de realiteit en moderne voedselproduktietechnieken.
De crux van deze problemen ligt niet in een vermeend tekort aan voed­sel en energie. De slechte distributie van de beschikbare middelen en de geringe bereidwilligheid van de ‘haves’ om hun overvloed te delen met de ‘have-nots’ vormen de werkelijke achtergrond van het menselijk falen om hongersnood en tekorten elders te lenigen.

Voorbeboedmiddelen
Het verbod op onnodig gebruik van anticonceptiva wordt vanuit Bijbels gezichtspunt gebaseerd op de veroordeling van onanie (Gen. 38: 9-10). In principe is het verboden om sperma te vernietigen. Vandaar dat in de halacha onderscheid gemaakt wordt tussen anticonceptie bij de vrouw en bij de man. Het ‘grofste’ middel om zwangerschap te voorkomen is sterilisatie, omdat dit een verboden chirurgische ingreep vereist en meest­al blijvende onvruchtbaarheid ten gevolge heeft. Periodieke onthouding lijkt de lichtste methode van anticonceptie, omdat dit zo op het eerste gezicht een natuurlijk voorbehoedmiddel is. Zaaddodende pasta, de hormonale anticonceptiva, het pessarium (occlusivum), het spiraaltje, vrouwen- en mannencondoom zijn externe factoren die zorgen voor tijdelijke onvruchtbaarheid. De Joodse wet heeft een uitgesproken me­ning over ieder van deze middelen om zwangerschap te voorkomen, ook wanneer die pas na afloop van de gemeenschap wordt toegepast.

Enkele uitzonderingen daargelaten, staat de halacha gebruik van voorbe­hoedmiddelen alleen toe wanneer zwangerschap gevaar oplevert voor de gezondheid van de moeder. Maar ook dan moet een keuze gemaakt worden tussen de verschillende middelen. Als vuistregel geldt hierbij dat het sperma zo min mogelijk actief gedood wordt.

Pre- en postcoitaal
Het gebruik van voorbehoedmiddelen is al zeer oud en wordt in de Tal­moed besproken (B.T. Jewamot 12b). In de geschriften van vele middel­eeuwse geleerden wordt gediscussieerd over de reikwijdte van het verbod sperma te vernietigen. Centraal staat hierbij de vraag of ook vrouwen gebonden zijn aan dit vernietigingsverbod. Als een dergelijk verbod ook voor vrouwen geldt, is er halachisch geen verschil tussen précoïtale en postcoïtale anticonceptie. Beide zijn dan verboden. Als dit vernietigings­verbod voor vrouwen niet geldt, zou postcoïtale anticonceptie in prin­cipe toegestaan moeten zijn omdat de vernietigingsdaad door de vrouw wordt verricht. Bij precoïtale anticonceptie vormt de geslachtsdaad op zich echter een spermavernietiging door de man.

Rabbenoe Tam (1100-1171) uit Rameru (Frankrijk) was van mening dat vrouwen niet gebonden zijn aan hasjchatat zera – het verbod om sperma te vernietigen. Rabbenoe Jitschak – een tijdgenoot van Rabbenoe Tam – heeft zo zijn bedenkingen tegen de ‘liberale’ visie van Rabbenoe Tam. Ook bij de latere autoriteiten blijft dit meningsverschil bestaan. Rabbi Mosje Sofeer (1763-1839) accepteert de lichtere visie van Rabbenoe Tam. Rabbi Akiwa Eger (1761-1837) toont echter aan dat de meeste vroege autoriteiten zowel precoïtale als postcoïtale anticonceptie verboden.
Rabbi Chaim Ozer Grodzinsky (1863-1940) uit Wilna houdt echter vol dat de eerdere meningsverschillen alleen betrekking hebben op een relatief laag risico voor de gezondheid van de moeder. Bij een duidelijk risico zouden de Wijzen zelfs instemmen met precoïtale anticonceptie. De grond van de dispensatie luidt dat geslachtsgemeenschap met voorbehoedmiddelen ‘normaal’ is bij vrouwen voor wie zwangerschap niet zonder gevaar is. Een zaadlozing die geen voortplantingsdoel dient, heet namelijk niet per definitie ‘verspilling van sperma.’ Zou dit wel het geval zijn dan zou een huwelijk met een onvruchtbare vrouw verboden moeten zijn. Dit is uiteraard niet het geval omdat een ejaculatie als hoogtepunt van seksuele gemeenschap zeker geen ‘verspilling’ heet. Voortplanting is niet het enige doel van geslachtsgemeenschap. Het is de plicht van de man zijn vrouw seksuele bevrediging te schenken (Ex. 21:10); dit omdat overigens niet alleen gemeenschap, maar ook alle andere vormen van intimiteit. Gebruik van anticonceptie bij risico’s voor de gezondheid wordt gerechtvaardigd door het felt dat geen vrouw de plicht heeft haar leven in de waagschaal te stellen om zwanger te raken, terwijl er geen sprake is van spermaverspilling bij het nakomen van de huwelijkse verplichtingen.

Rangorde
Bij bet opstellen van een rangorde van halachische voorkeur voor be­paalde anticonceptiva moet men rekening houden met twee hoofdregels:

De samenleving moet zo natuurlijk mogelijk verlopen; en

Er moet zo min mogelijk spermaverspilling plaatsvinden.

Voor een hetter (dispensatie) om anticonceptie ook daadwerkelijk te mogen gebruiken, is bet advies van een gynaecoloog alleen onvoldoende. In ieder voorkomend geval moet een halachische autoriteit worden geraadpleegd, die bij zijn beslissing rekening zal houden met de volgende omstandigheden:

In welke mate vormt een eventuele zwangerschap een risico voor de (psychische) gezondheid van de vrouw?

Heeft dit echtpaar al voldaan aan de minimaae voortplantingsverplich­ting, oftewel: hebben zij al een zoon en een dochter?

Hoe duidelijk of ‘zichtbaar’ is de anticonceptie? Hoe minder zicht­baar de anticonceptie is, des te beter is dit vanuit halachisch oogpunt. Een spermicide is doorgaans te prefereren boven een condoom.

Hoe ‘natuurlijk’ of gewoon blijft de geslachtsgemeenschap door toepassing van anticonceptie? De pil wordt als natuurlijker ervaren dan een pessarium of spiraaltje, omdat beide laatste anticonceptiva fysieke barrières vormen.

Wie past bet voorbehoedmiddel toe, de man of de vrouw? Zwanger­schapsverhindering door de vrouw is minder laakbaar dan wanneer dit door de man geschiedt.

Relatief lichte problematiek
Gebruik van anticonceptie om economische redenen of vanwege een ge­wenste gezinsplanning is niet toegestaan. Rabbi Chaim J.D. Azulai (1727­-1806) citeert de opvatting van Maimonides, die stelt dat regelmatige samenleving verplicht is zolang men niet minimaal een zoon en een dochter heeft. Is hieraan voldaan dan is periodieke onthouding toege­staan, indien de vrouw afziet van haar huwelijkse rechten en als de man hierdoor niet tot verspilling van sperma komt.
Volgens Rabbi Ja’akov Breish kan onder omstandigheden gebruik van de pil worden toegestaan, indien enig gevaar voor de gezondheid van de moeder dreigt. Volgens Rabbi Jesaja Karelitz (1878-1953, bijgenaamd Chazon Iesj) wordt multipariteit (snelle opeenvolging van geboortes) op zich al beschouwd als ‘een gerede kans op gevaar’ en is anticonceptie toegestaan gedurende een half jaar tot twaalf maanden na een geboorte, ook indien er geen medische complicaties zijn. Uit de praktijk van toonaangevende Jeruzalemse Rabbijnen is mij bekend dat zij deze dispen­satie (hetter) voor drie maanden geven, waarna opnieuw overleg tussen het echtpaar en de Rabbijn plaatsvindt.

Rabbi S.Z. Auerbach bevestigt deze Jeruzalemse praktijk en stelt dat, indien in dit gezin nog niet voldaan is aan de minimale voortplantings­verplichting, periodieke onthouding of gebruik van de pil is toegestaan gedurende een korte periode. Coïtus interruptus is echter altijd verboden.

Verschillende methoden
Bij gevaar voor de moeder is gebruik van anticonceptiva in principe toegestaan. Niettemin dient altijd overleg plaats te vinden met een hala­chische autoriteit voor de invulling van nadere details.
Het pessarium is een rubber kapje, dat door de arts moet worden aan­gemeten en voor de baarmoedermond wordt geplaatst. Het pessarium moet altijd met zaaddodende pasta worden gebruikt. Waar gevaar te vrezen is voor het leven van de vrouw, staan vele geleerden gebruik van een pessarium toe, als er geen ‘lichter’ voorbehoedmiddel mogelijk is zoals de pil. Rabbi S.Z. Auerbach acht samenleving met pessarium niet onnatuurlijk, maar vraagt zich of of hetzelfde gezegd kan worden van de zaaddodende pasta. Dit laatste is veel ‘ongewoner’. Zaaddodende middelen maken bet sperma onvruchtbaar, de veranderingen zijn van chemische aard en zijn niet met het blote oog waarneembaar. Volgens sommige geleerden houdt de halacha geen rekening met niet-zintuiglijk waarneembare veranderingen. De werking van de zaaddodende pasta heet dan geen verspilling van sperma. Andere Rabbijnen zijn echter van mening dat het resuhaat van de zaaddoding wel duidelijk merkbaar is, omdat het sperma onvruchtbaar wordt. In deze visie is het aanbrengen van zaaddodende pasta wel degelijk een vorm van verspilling. Bovendien hebben zaaddodende schuimmiddelen meestal een tweeledig effect. Va­ginaal schuim dient ook om een vrije doorgang van het sperma te belemmeren, hetgeen dan gelijk zou staan aan het inbrengen van een fysieke barrière dat in principe een daad van verspilling is. Pessarium in combi­natie met spermiciden mogen dus pas gebruikt worden bij gevaar, indien ‘lichtere’ anticonceptie, zoals de pil of het spiraaltje, niet mogelijk is.

Het spiraaltje
Officieel heet het spiraaltje Intra Uterine Device (IUD). Het spiraaltje, dat een klein voorwerp van plastic en koperdraad is, moet door de arts in de baarmoeder aangebracht worden en kan daar tot vijf jaar blijven zitten. Door het spiraaltje kunnen zaadcellen hun beweeglijkheid verlie­zen en kunnen zij niet meer tot de eicel doordringen. Bevruchting blijft in het algemeen achterwege en het spiraaltje werkt implantatieremmend door het opwekken van een ‘ontstekingsbeeld’ en snellere contracties. Een apart probleem bij het spiraaltje vormt het koordje, dat uit de baar­moedermond hangs. Volgens een aantal poskiem (beslissers) moet dit draadje verwijderd worden voor het inbrengen, omdat het een vreemd voorwerp in het lichaam is en een beletsel (chatsitsa) kan vormen voor de geldigheid van de voorgeschreven maandelijkse tewiela (onderdompe­ling) in het mikwe (rituele bad).
Soms veroorzaakt het spiraaltje tussentijdse bloedingen, hetgeen een pro­bleem van praktisch aard is. Geslachtsgemeenschap en andere uitingen van intimiteit, zoals elkaar aanraken, zijn verboden tot minimaal twaalf dagen na iedere bloeding.

De pil
De pil is een oraal voorbehoedmiddel, dat kunstmatige vrouwelijke ge­slachtshormonen bevat. De pil verandert de menstruatiecyclus. Ovulatie blijft uit. Soms zorgt de pil er voor dat het slijm in de baarmoederhals zo taai wordt, dat het zaadcellen niet lukt hier doorheen te dringen. Daar de pil sperma niet vernietigt, de zwangerschapssimulatie niet dui­delijk waarneembaar is en vrij indirect geschiedt, wordt de pil halachisch als het meest geprefereerde voorbehoedmiddel beschouwd. Dit geldt voor vele soorten pillen, zoals de prikpil, eenfase- en meerfasen pil. Volgens Rabbi Mosje Feinstein bestaat er bij gebruik van de pil geen halachisch bezwaar van spermaverspilling. Rabbi Ja’akov Breish staat de pil toe bij vrees voor gevaar van de gezondheid van de moeder. De pil als voorbehoedmiddel vertoont enige verwantschap met de kos sjel ikarien (lett.: beker van wortels), een orale vorm van sterilisatie, die in de Talmoed (B.T. Jewamot 65b) vermeld wordt. Na een buitengewoon moeilijke bevalling kreeg de vrouw van Rabbi Chija toestemming deze ‘beker van wortels’ te drinken, hoewel dit permanente onvruchtbaarheid veroorzaakte. Volgens verschillende autoriteiten mag dit laatste middel alleen in extreme omstandigheden gebruikt worden. Daar het effect van de pil van tijdelijke aard is, gelden hierbij minder restricties.

Mannen- en vrouwencondoom
Het mannencondoom moet gebruikt worden in combinatie met een zaaddodende pasta. Zonder dit laatste is bescherming tegen zwangerschap niet verzekerd. De allernieuwste vorm van anticonceptie is het vrouwencondoom, waarbij geen zaaddodende pasta nodig is. Het vrou­wencondoom neemt direct de temperatuur aan van het lichaam en is tijdens de gemeenschap niet te voelen. Omdat gebruik van een condoom aan bevrediging van de vrouw niet in de weg hoeft te staan, staan som­mige autoriteiten gebruik van een condoom toe bij gevaar voor het leven van de vrouw. Andere geleerden verbieden condooms, omdat de samenleving hierdoor erg onnatuurlijk wordt. Bij een keuzemogelijkheid verdient het spiraaltje of het pessarium de voorkeur, omdat de gemeen­schap hierbij natuurlijker verloopt. Rabbi Chaim Ozer Grodzinsky neigt ertoe gebruik van een mannencondoorn toe te staan, omdat het verbod op verspilling van sperma – nadat aan het voortplantingsgebod voldaan is – slechts van Rabbijnse oorsprong is en de vrouw volgens de Tora recht heeft op naleving van de huwelijkse verplichting tot gemeenschap. Vanwege dit laatste Tora-gebod voor de man vormt samenleving in casu geen verspilling van sperma. Hoewel de Amerikaanse Rabbi Mosje Fein­stein de dispensatiegronden van Rabbijn Chaim Ozer Grodzinsky niet geheel aanvaardt, staat ook hij bij verondersteld levensgevaar gebruik van condooms toe, “gezien de anders onmogelijk situatie, het verdriet, vrees voor echtscheiding en bet belang van een gelukkig huwelijksleven. Niettemin moet het echtpaar de zaak nader overleggen met grote auto­riteiten.” Ook Rav E.J. Waldenberg neigt ertoe condooms toe te staan, zij het alleen als tijdelijke oplossing. Niettemin verbieden vele andere autoriteiten in ieder geval het mannencondoom onder alle omstandigheden.

Sterilisatie
Hoewel een hersteloperatie soms nog mogelijk is, is sterilisatie een definitieve ­ingreep. De operatie bij de man heet vasectomie, waarbij een klein stukje uit de zaadleiders wordt verwijderd. Bij de vrouw worden bij sterilisatie de eileiders afgesloten, waardoor contact tussen ei- en zaadcellen ­onmogelijk is. Vrijkomende ei- en zaadcellen worden door het lichaam afgebroken.
Voor mannen is iedere vorm van sterilisatie een verbod uit de Tora (Lev. 22:24). Daarom is bijvoorbeeld verwijdering van testikels (orchidectomie) alleen toegestaan in levensbedreigende situaties, zoals carcinoom aan de prostaatklier. Vroeger worden bij prostatectomie routinematig de zaadleiders doorgesneden om infectie (epididymitis) te voorkomen. Tegenwoor­dig wordt dit medisch niet meer noodzakelijk geacht, zodat dit halachisch gezien absoluut vermeden moet worden.
De zwaarste vorm van sterilisatie bij een vrouw is hysterectomie, waarbij de baarmoeder geheel of gedeeltelijk wordt verwijderd. Dit is toegestaan bij vrees voor levensgevaar, zoals bij kanker of doorlopende vloeiing. Of hysterectomie of andere vormen van sterilisatie ook zonder vrees voor levensgevaar toegestaan zijn, is afhankelijk van de vraag hoe streng vrouwelijke sterilisatie door de Joodse wet wordt opgevat. Volgens Rabbi Elijahoe, de Ga’on van Wilna (1720-1797) is ook vrouwelijke sterilisatie een verbod uit de Tora. Sommige geleerden lezen deze laatste opvatting ook in de woorden van Maimonides (Issoeré bi’a 16:11). Anderen menen dat het verbod op sterilisatie bij vrouwen van Rabbinale oorsprong is. Rabbi Joël Sirkes (1561-1640) maakt een verschil tussen sterilisatie van­wege therapeutische noodzaak en sterilisatie uit gemakzucht; het laatste is verboden, het eerste is toegestaan. Rabbi Chaim Azulai onderscheidt tussen chirurgische en orale sterilisatie. Een operatieve ingreep is ver­boden, maar de passieve manier van orale sterilisatie zou bij vrouwen geoorloofd zijn. Rabbi Sjelomo Luria (1510-1573, Lublin) meent dat ook orale sterilisatie alleen toegestaan kan worden bij therapeutische nood­zaak. Rabbi Mosje Sofeer voegt hieraan toe dat de beslissing om over te gaan tot orale sterilisatie niet alleen de vrouw aangaat. Hoewel geen vrouw verplicht is levensgevaar te trotseren om kinderen te krijgen, moet zij dit overleggen met haar man. Gedwongen sterilisatie van ontoerekeningsvatbare vrouwen was enkele jaren geleden een heet hangijzer in de Nederlandse politiek. Sterilisatie van ontoerekeningsvat­baren wordt ook besproken in de klassieke responsaliteratuur. Geestelij­ke onbekwaamheid op zich of enkel eugenetische overwegingen noodzaken niet tot sterilisatie.

©Dayan mr. drs. Evers