Mosje Rabbenoe en moderne presidenten
Geschreven door rabbijn Dayan mr. drs. R. Evers
In deze moeilijke omstandigheden voor Am Jisra’eel is de roep om een sterke leider luider dan ooit. Wat maakt een Jiddisje leider? Verkiezingen, what a show! “Kies mij!”, riepen alle kandidaten. Bij Mosje Rabbenoe’s verkiezing liep het toch echt helemaal anders.
Bij het brandende doornbosje weigert Mosje zes dagen lang om leider te worden van het Joodse volk. Geen one-liners, verkiezingscampagnes en dirty tricks. Mosje voelt zich bezwaard omdat hij stottert. Uit zijn grote liefde voor het Joodse volk wil hij dat alleen de beste kandidaat G’ds woordvoerder wordt.
Mosje en Aharon – als Mosje’s woordvoerder – gaan naar Fara’o om hem te bewegen tot vrijlating. Maar in plaats daarvan draait Fara’o de duimschroeven nog strakker aan. Mosje klaagt over het Joodse lot bij G’d, hoewel hij als leider aangevallen en verworpen werd door zijn broers.
Toen hij werd geconfronteerd met een Egyptenaar die een Joodse slaaf bijna doodsloeg, doodde hij de Egyptenaar. Hij riskeerde zijn loopbaan en leven om een broeder te redden. Toch was men niet dankbaar voor zijn heldendaad. De volgende dag kwam Mosje twee Joden tegen die met elkaar vochten. Hij wilde ze scheiden maar zij waren cynisch en arrogant: “Wie heeft jou tot rechter over ons benoemd? Wil je ons doden zoals je de Egyptenaar gedood hebt?” (Ex. 2: 14).
Mosje realiseerde zich dat hij moest vluchten. Het paleis van Fara’o was voor hem inmiddels gesloten. Bij zijn eigen volk zou hij geen onderdak vinden. Hij verdween de woestijn in. Toch bleef Mosje altijd bereid om zijn broeders te helpen.
G’d wilde Mosje als leider omdat hij bereid was om alles te vergeven. Mosje was geen politicus. Hij kon niet eens goed spreken. Hij wist precies hoe ondankbaar het volk kon zijn en hoe moeizaam men zijn autoriteit zou aanvaarden. Binding en opofferingsgezindheid, dàt was Mosje’s kracht. G’d verzekerde Mosje, dat hij het zou aankunnen.
Dankbaarheid
Maar er was meer. Dankbaarheid. Mosje mocht de Nijl niet slaan. Het was Aharon, die de Nijl moest veranderen in bloed en ook de kikvorsen eruit naar boven moest brengen. De rivier had Mosje immers beschermd toen hij er in het rieten mandje in werd gezet door zijn moeder.
Alleen iemand met een werkelijk gevoel voor dankbaarheid kan dit begrijpen. Mosje was zó gevoelig voor het feit dat hij ooit door de rivier beschermd werd, dat hij het water niets kon aandoen. Dezelfde gedachte vinden wij terug toen Mosje te horen kreeg, dat hij naar Fara’o moest gaan. Mosje antwoordde volgens de Midrasj: “Ik kan niet gaan, want Jitro, mijn schoonvader, heeft mij opgenomen in zijn huis, ik ben als een zoon voor hem. Ik kan zonder zijn toestemming niet vertrekken”. Daarom vertelt de Tora ons, dat Mosje terugging naar zijn schoonvader en hem vertelde, dat hij wilde vertrekken naar zijn broeders in Egypte om te kijken of zij nog leefden.
Jitro zei hem toen: “Ga in vrede” (Ex. 4:18). Zelfs de belangrijke opdracht om het Joodse volk te bevrijden, kon Mosje niet vervullen zonder dat hij zijn dankbaarheid aan zijn weldoener had getoond. Vergevingsgezindheid en dankbaarheid zijn altijd leidende joodse idealen geweest.
Het lukte Mosje deze eigenschap over te dragen op zijn volk, de Bnee Jisra’eel. Want ook de acceptatie van het Opperwezen als G’d over Israël was gebaseerd op dankbaarheid. De Midrasjverzameling Mechilta (Jitro 5:2) vergelijkt het met een koning die een land binnenkwam en tegen de inwoners zei: “Ik wil jullie koning zijn”. De burgers antwoordden hem: “Je hebt nog niets voor ons gedaan”. De koning bouwde een muur rond de stad, groef bronnen en voerde oorlogen. Toen zei hij wederom: “Ik wil jullie koning zijn”. Daarmee konden de burgers toen instemmen.
Hetzelfde geldt in onze relatie tot G’d. Hij bevrijdde ons uit Egypte, splitste de Rode Zee, bracht Manna, sloeg een bron, stuurde ons kwartels en voerde oorlog tegen Amalek. Toen zei G’d tegen ons: “Ik wil jullie koning worden”, waarna het Joodse volk dit maar al te gaarne aanvaardde. Dankbaarheid is de basis van al onze gevoelens tegenover G’d!
©Dayan mr. drs. R. Evers