Moet ik anderen redden bij gevaar voor mijzelf?
geschreven door Dayan mr. drs. R. Evers
מד”א, Magen Adom, de Israelische Rode Kruis
Ben ik verplicht om mezelf in twijfelachtig gevaar te begeven om een ander uit zeker gevaar te redden?
Joseef bereidt Egypte voor op de vreselijke hongersnood door eten op te slaan voor de zeven magere jaren. Het tekort aan voedsel begint plotseling. Ja’akov moet zijn zoons, behalve Benjamin, de jongste, naar Egypte sturen, om eten in te slaan. De broers arriveren in Egypte en buigen voor Joseef. Joseef stelt hen op de proef en beschuldigt hen valselijk van spionage. Alle broers worden teruggestuurd naar Ja’akov om Benjamin op te halen.
De broers vertelden Ja’akov dat Joseef Benjamin wilde zien. Ja’akov weigerde in eerste instantie. Hij meende: “Mijn zoon zal niet met jullie afdalen want zijn broer is gestorven; hij is alleen overgebleven. Wanneer hem een ongeluk onderweg overkomt…” (Bereesjiet 42:38). Ja’akov ging pas akkoord toen Jehoeda verklaarde dat hij garant zou staan voor het kind: “Laat de jongen toch met mij mee gaan; dan zullen wij ons gereed maken om op reis te gaan opdat wij in leven mogen blijven en niet sterven, zowel wij als u en onze kinderen (43:8). Jehoeda ging bijzonder ver in zijn belofte tegenover Ja’akov om Benjamin terug te brengen. Rasjie (1040-1105) legt uit dat Jehoeda Ja’akov het volgende voorhield: “Benjamin wordt misschien wel, maar misschien ook niet vastgehouden. Wij zullen allen zeker van honger sterven als wij nu niet op reis gaan. Het is beter dat u de twijfel laat rusten en de zekerheid in ogenschouw neemt”.
De plicht om anderen in gevaar te redden
Uit de zin ‘Gij zult niet werkeloos toezien hoe uw naaste zijn ongeluk tegemoet gaat’ (Leviticus 19:16) leiden wij af dat het verplicht is om mensen uit levensgevaar te redden. Maimonides heeft dit ook zo gecodificeerd in zijn Misjné Tora (Rotse’ach 1:14): “Iedereen die in staat is om een ander te redden en dat nalaat overtreedt het verbod van ‘Gij zult niet werkeloos toezien hoe uw naaste zijn ongeluk tegemoet gaat”. Maar deze redplicht geldt alleen maar wanneer er geen gevaar dreigt voor de redder. Maar wat als er wel gevaar dreigt voor de eventuele redder? Moet hij dan zijn leven in de waagschaal stellen om een ander te redden? Wat als het gevaar niet zo zeker is? Ben ik verplicht om mijzelf in twijfelachtig gevaar te begeven om een ander te redden uit zeker gevaar?
De levende donor
Bij een levende donor luidt de vraag als volgt: is het toegestaan het eigen leven in gevaar te brengen om een ander te redden? De Chagamiem (Wijzen) twijfelen: volgens de Jeruzalemse Talmoed (Teroemot, einde hoofdstuk 8) is men verplicht zichzelf in twijfelachtig gevaar te begeven om een ander uit zeker levensgevaar te redden. Deze bron wordt echter niet overgenomen in de Joodse Codex (de Sjoelchan Aroech, 1577), waarschijnlijk omdat men in de Babylonische Talmoed deze opvatting niet deelt. De gezaghebbende Rabbi David ben Zimri (1480-1573, auteur van Radbaz) schrijft hierover het volgende:
1.Indien de donor in levensgevaar zou komen te verkeren, is hij niet verplicht zijn leven in de waagschaal te stellen om een ander te redden.
2.Bij mogelijk levensgevaar met een kans van 50% voor de donor, geldt hetzelfde.
3.Bij gering levensgevaar voor de donor, bestaat een reddingsplicht. Indien de donor onder dergelijke omstandigheden niet meewerkt, zou hij het verbod om niet werkeloos toe te zien hoe een ander zijn ondergang tegemoet gaat, overtreden.
Medische experimenten
Gebaseerd op deze overwegingen oordeelt Jeruzalemse autoriteit Rav E.J. Waldenberg, dat het geoorloofd is zichzelf te onderwerpen aan medische experimenten, indien hiermee anderen gered kunnen worden. Volgens Rav Waldenberg is dit echter alleen toegestaan als men zelf geen gevaar loopt. Rav M. Feinstein gaat verder: risico voor de eigen gezondheid teneinde anderen van zeker gevaar te redden, is ook geoorloofd. In het kader van orgaantransplantatie stelt Rav Waldenberg nog, dat indien meerdere medische experts bevestigen, dat de donor geen levensgevaar loopt en het volgens de huidige stand van medische kennis plausibel is, dat zowel donor als acceptor in leven zullen blijven, orgaandonatie geoorloofd is. Rav M. Feinstein merkt verder op, dat bijvoorbeeld nierdonatie – in geval van levensgevaar bij de acceptor – toegestaan is; een potentiële donor is echter niet verplicht om zijn leven hiervoor in gevaar te brengen. Rav J.J. Weiss voegt hier echter aan toe, dat de kans op levensverlenging bij de acceptor van een gezonde nier zeker moet zijn.
Welke patiënt gaat voor?
Het oplossen van de problemen, die zich kunnen voordoen bij een keuze tussen verschillende patiënten, zal doorgaans voor de betreffende arts meer emotionele problemen opleveren. Dit keuze- en prioriteitsprobleem wordt in de halachische literatuur meestal gerelateerd aan een bekend meningsverschil in de Talmoed tussen Ben Petora en Rabbi Akiwa. Het meningsverschil draait om de volgende casus (B.T. Bawa Metsia 62a): “Twee mensen lopen in de woestijn. Slechts één heeft een kruikje water; indien beiden zullen drinken, zullen beiden sterven, omdat ze de bewoonde wereld niet zullen bereiken. Indien één van beiden echter al het water opdrinkt, zal hij de bewoonde wereld kunnen bereiken en overleven”. Naar aanleiding van deze casus leerde Ben Petora voor, dat het beter is, dat de reizigers het water delen en zullen sterven, opdat de één de dood van de ander niet zal hoeven aanschouwen. Rabbi Akiwa onderwees echter, dat ‘het eigen leven altijd voorgaat’ en dit betekent, dat de eigenaar van de kruik water deze zelf geheel moet opdrinken, ondanks de gevolgen voor zijn reisgenoot. Rabbi Akiwa hanteert in deze situatie het eigendomscriterium en baseert zijn stelling – dat het eigen leven voorgaat – op de interpretatie van een pasoek uit de Tora (wechee achiecha imach).
Concreet betekent de visie van Ben Petora, dat, indien de bewoonde wereld bijvoorbeeld vijf dagen lopen verwijderd is, beide reisgenoten moeten drinken, opdat ze beiden nog twee en een halve dag zullen kunnen leven, terwijl Rabbi Akiwa de eigenaar van de kruik opdraagt al het water tot zich te nemen, opdat hij na vijf dagen de bewoonde wereld kan bereiken.
Nadere analyse
Wat is de theoretische achtergrond van dit meningsverschil en welke vooronderstellingen drijven Ben Petora en Rabbi Akiwa uiteen? Ben Petora gaat ervan uit, dat ook een kort leven van twee en een halve dag in absolute zin van belang is en dat ook dit korte leven behoed en gekoesterd dient te worden. Als één van beiden de kruik geheel leeg zou drinken, dan heeft hij als het ware de dood van de ander op zijn geweten. Volgens Ben Petora is dit niet geoorloofd. Om te voorkomen dat men zich, zij het indirect, schuldig zou maken aan de dood van de ander, is men verplicht het eigen leven in de waagschaal stellen. De vraag of men de eigen lange levensverwachting mag laten prevaleren boven de korte levensverwachting van de ander, wordt door Ben Petora ontkennend beantwoord. Daar waar het twee verschillende mensenlevens betreft, mag men niet kiezen, ook al zijn er kwantitatieve verschillen aan te wijzen: een geheel leven voor één van beiden (menselijkerwijs gesproken bijvoorbeeld nog veertig jaar) of twee maal een bijzonder kort leven voor beiden, twee maal twee en een halve dag voor ieder, in totaal vijf dagen. Hoewel de keuze in rekenkundige termen voor de hand zou liggen (veertig jaar tegenover vijf dagen), kan volgens Ben Petora zo’n keuze onder deze omstandigheden halachisch niet worden toegestaan: de één zou immers de dood van de ander op zijn geweten hebben.
Andere omstandigheden
Talmoedische discussies zijn doorgaans casuïstisch van aard. Als de omstandigheden veranderen, dan leidt dit ook tot een andere halachische beslissing. Stel bijvoorbeeld het geval, dat beide woestijnreizigers fysiek niet even sterk zijn: reiziger A heeft ook met water nog maar een halve dag te leven, terwijl reiziger B, als hij al het water alleen opdrinkt, de bewoonde wereld kan bereiken. In dit geval zal Ben Petora wellicht toegeven, dat hier een keuze geboden is in het voordeel van de krachtigste reisgenoot. Het zou immers onredelijk zijn te bepalen dat ook de sterkste reiziger zou moeten sterven als de ander hoe dan ook ten dode is opgeschreven. Slechts als beiden nog een kort leven is beschoren, is kiezen halachisch-ethisch onverantwoord. Als de verhoudingen echter niet gelijk zijn, is een keuze geoorloofd en waarschijnlijk zelfs geboden. Met andere woorden: de opvatting van Ben Petora is beperkt tot de in B.T. Bawa Metsia geschetste noodsituatie en is niet zonder meer algemeen toepasbaar. In iedere situatie vereist dit opnieuw zorgvuldige afweging.
Eerste plicht is zelfredding
Rabbi Akiwa meent echter, dat ‘het eigen leven steeds voor gaat’. Bij hem prevaleert de gedachte, dat men in eerste instantie verantwoordelijk is voor het behoud van het eigen leven. Deze norm blijft ook van kracht als dit een indirecte en passieve ‘schuld’ aan het overlijden van een reisgenoot inhoudt. Hij baseert zijn stelling op de interpretatie van een pasoekvers uit de Tora (Leviticus 25:36), omdat de belangenafweging vanuit een menselijke optiek eerder in de richting zou wijzen van Ben Petora’s opvatting. Leviticus 25:36 luidt ‘wechee achiega imach’, opdat uw broeder bij u in leven blijve. ‘Bij u’ duidt in de opvatting van R. Akiwa op een rangschikking van prioriteiten; eerst uzelf, daarna de ander bij u.
Ook de oplossing van R. Akiwa is beperkt. Deze heeft immers slechts beslissende waarde als één van beiden eigenaar is van het levensreddende medium. In feite verloopt het besluitvormingsproces bij R. Akiwa in twee fasen. Allereerst moet er een keuze worden gemaakt; één van beiden moet worden gered. Nadat dit is vastgesteld, wordt een beslissingscriterium gezocht en gevonden, namelijk ‘het eigen leven’, dat onder deze omstandigheden voorgaat.
De keuze van een arts als derde
Wij willen de problematiek van de behandelende medicus behandelen aan de hand van de gedachten van een moderne decisor, Rabbi Awraham Jesjaja Karelitz (1878-1953, naar zijn belangrijkste werk beter bekend als Chazon Iesj). Als het een deelbaar levensreddend medium betreft, dan moet volgens hem de keuze van een arts, die als derde over de verdeling van bijvoorbeeld schaarse medicamenten over verschillende patiënten moet beslissen, worden bepaald door het meningsverschil van Ben Petora en Rabbi Akiwa. Uitgangspunt is, dat de keuzesituatie identiek is aan die van de Talmoed:
– als alle voorradige medicijnen aan één van beide patiënten verstrekt zouden worden, zou deze genezen zijn;
– delen van de beschikbare medicamenten rekt slechts beider leven, maar geneest geen van beiden.
Lange levensverwachting geeft de doorslag
Volgens Rabbi Akiwa, wiens visie volgens verschillende decisoren door de halacha wordt gevolgd, mag de arts kiezen aan wie hij het schaarse medicijn geven zal. De mogelijkheid of gebodenheid van een keuze valt op te maken uit het besluitvormingsproces in twee fasen van Rabbi Akiwa, die namelijk stelt dat er gekozen moet worden. Als criterium in de woestijncasus geeft hij aan, dat het leven van de bezitter voorgaat. In het geval van de arts als derde vervalt het eigendomscriterium, omdat niet het leven van de arts, maar het leven van een ander op het spel staat. Maar er moet wel worden gekozen en hiervoor moet een criterium worden gevonden. Dit zou kunnen luiden: een korte levensverwachting moet wijken voor een langere, zoals is aangegeven in de B.T. Awoda Zara 27b. Een moeilijke keuze voor artsen, ook voor patiënten op een wachtlijst!
©Dayan Evers