Het recht hoort G’d toe [de zeven Noachitische geboden]
Geschreven door Dayan mr. drs. R. Evers
“Jullie zullen niemand bevoordelen bij een rechtzaak, zowel de kleine als de grote zullen jullie aanhoren en behandelen, jullie zullen voor geen mens bang zijn want het recht hoort G’d toe” (Devariem 1:17).
►Deze opdracht is gericht tot de autoriteiten, die bevoegd zijn om de rechters te benoemen. Als zij niet de geschikte mensen benoemen – dat zijn mensen die de kennis bezitten en bevoegd zijn om te berechten, en mensen die moedig, integer en niet bang zijn voor wie dan ook, dan worden alle vergrijpen van de rechterlijke macht ook toegeschreven aan de autoriteiten, die deze rechters benoemd hebben. Zo subtiel en delicaat is de G’ds wet.
Zowel de autoriteiten, die belast zijn met het benoemen van de rechters, als de rechters zelf moeten weten dat ze optreden in dienst van de Schepper. Rechtspraak heeft een duidelijke religieuze basis en is een G’ddelijke aangelegenheid. Onze relatie met G’d wordt getoetst aan onze relatie met de medemens.
►Rechtspraak is een G’ddelijke aangelegenheid
In onze samenleving heeft men het recht in de handen gelegd van de mens. De mens is heer en meester over het recht. Het recht is zijn geestesproduct. Het recht is een wetenschap en is langzaamaan uitgegroeid tot een omvangrijk wetboek. Maar het feit dat de mens zich het recht toegeëigend heeft, betekent dat hij in opstand is gekomen tegen G’d. Daarbij kan men nog zo veel spreken in naam van G’d maar dit verandert niets aan deze overstap van G’ddelijke naar menselijke autoriteit.
►Alles ondergeschikt aan staatsbelang
Volgens deze regel kan er ook geen onderscheid gemaakt worden tussen staatsbelang en de plichten van de gewone mens. Dat staatsbelang boven de wet staat, is alleen maar mogelijk omdat de staat de baas is en het opperste gezag uitoefent. De Tora draagt ons – en ook aan de Noachiden – de wet en het recht echter op als hoogste gezag. Dat maakt dat de staat en de enkeling dezelfde plichten en dezelfde rechten hebben. Wat de individuele mens niet mag, mag ook de staat niet. Napoleon heeft de Consistoire ingevoerd. Alle religieuze instellingen werden staatsinstellingen. Zo werden ze ondergeschikt gemaakt aan de menselijke autoriteit. Ze waanden zich zo de baas over G’d zelf, G’d behoede!
►Staatsbelang als hoogste goed
Dit neemt niet weg dat in onze samenleving het staatsbelang als hoogste goed erkend wordt. De Gaulle heeft dit openlijk toegegeven. Hij zei eens, dat als het belang van de staat op het spel staat, moraal en ethiek niet meer tellen. De Gaulle was moedig in zijn openhartigheid. Hij heeft niet geprobeerd om het op een diplomatieke manier goed te praten. De profeet Jesjaja definieert de mentaliteit van de heidenen (44:8): “Zij buigen voor het product van hun handen”. Ook in hoofdstuk 44: 9-17 brengt de profeet deze mentaliteit erg scherp en uitvoerig naar voren. Hij vertelt in detail hoe het afgodsbeeld gemaakt wordt en als het ‘product’ klaar is, dan gaat de producent er voor knielen. Ze knielen voor hun eigen handwerk.
►Dit principe bestaat nog tot op de dag van vandaag. Het zijn geen G’ddelijke waarden noch menselijke waarden als recht, moraal en ethiek, die het laatste woord hebben. Het is het belang van de staat, de economie, het handwerk van mensen, dat het laatste woord heeft. Daarvoor buigt en knielt de mens. Men sluit vriendschap of men haat mensen of volkeren vanwege het economische belang of welk belang dan ook.
►Kenmerkend voor onze tijd is niet alleen het staatsmonopolie op recht, justitie en economie maar ook de claim op het hoogste gezag over waarden die te allen tijde universeel gerespecteerd werden als G’ddelijke waarden, zoals het leven, het huwelijk, de voortplanting en de zeden. Al deze G’ddelijke waarden heeft de staat en vooral de democratische staat aan haar absoluut gezag ondergeschikt gemaakt. Euthanasie, abortus, de klinische dood verklaring, daar beslist de staat over. De mens heeft zich op die manier ook op dat zuiver G’ddelijke gebied het allerhoogste gezag toegeëigend. Het toppunt van hypocrisie is, dat het allemaal voorgespiegeld wordt als liefdadigheid, vrijheid en recht. Het meest paradoxale van de zaak is, dat het juist de democratie is die dit allemaal mogelijk heeft gemaakt.
►We worden met schijnwaarheden opgevoed. In eerste instantie erkent men het menselijke gezag, de staat, als het allerhoogste autoriteit. Daarna vangt men de mensen door tegen hen te zeggen dat ze heer en meester zijn over hun lichaam. Dat hoort men graag want dat vleit hun hoogmoed. De bron van dit euvel ligt in, en begint met, toe-eigening van het recht. Hier beginnen alle kwalen die het mensdom nu treffen.
►Onze leermeester Mosje waarschuwt het Joodse volk tegen dit virus. In haar vijfde boek, Deuteronomium hoofdstuk 8, waarschuwt de Tora tegen toe-eigening van het recht. Het Joodse volk stond toen op het punt om de Jordaan over te steken. Mosje zei toen tegen het volk: “Vergeten jullie nooit wat jullie hier in de woestijn ervaren hebben. Hier hebben jullie alles direct van Hem gekregen, het manna, het voedsel hebben jullie uit de hemel gekregen, zo ook de waterbron die overal met jullie meegereisd is. Jullie hebben niet moeten ploegen, zaaien en dorsen. Jullie kleren en schoenen zijn met jullie mee gegroeid en altijd nieuw gebleven. Jullie hebben alles cadeau gekregen. Jullie konden je veertig jaar volledig wijden aan de studie van de Tora.”
►Maar jullie moeten weten wat er nu gaat gebeuren. Jullie gaan nu naar het Beloofde Land. Daar moeten jullie ploegen, zaaien, huizen bouwen, fabrieken oprichten en zaken doen. Jullie zullen daar grote rijkdommen verwerven, goud, zilver en geld. Jullie zullen een economische macht worden en een leger opzetten om die rijkdom te beschermen. Dan waarschuwt Mosje: ‘Letten jullie op, want jullie zullen al die macht toeschrijven aan jullie eigen kracht. Jullie zullen zeggen: mijn intellect en mijn fysieke kracht hebben mij deze macht en deze rijkdom bezorgd. Wij hebben het voor elkaar gekregen. En wat gebeurt er dan? Jullie worden hoogmoedig en jullie vergeten de Eeuwige, jullie G’d.’
►Deze waarschuwing is krachtig en indringend. Zodra je meent, dat je economische succes en zegen toe te schrijven zijn aan je eigen kracht, op datzelfde moment vergeet je G’d. Uiteindelijk kom je tegen Hem in opstand. Dan kan je nog zo veel bidden en lernen maar op den duur houd je daar ook mee op, want het is tegenstrijdig.
►Zo schrijft Koning David in Psalm 139: “Alleen U weet waaraan de kracht toe te schrijven is, die de mens bezit om te zitten en om op te staan”. Hij vermeldt de twee meest eenvoudige functies van de mens, zitten en opstaan. Koning David bedoelt dat ook de fysieke kracht in de mens alleen maar functioneert omdat Hij dat wil. Bij alle functies van de mens is G’d betrokken. Het is met Zijn wil en met Zijn kracht dat wij kunnen functioneren. Dat was duidelijk zichtbaar in de woestijn want daar heeft Hij het onthuld.
►Ik ben eens gaan wandelen in New York, in het Rockefeller centrum. Daar, tussen die wolkenkrabbers, merk je de invloed van die economische macht op de mens. Je ondergaat het aan den lijve. Wat blijft er nog over van een mens naast gebouwen van 40 tot 50 verdiepingen. Ik besloot er nooit meer naar toe te gaan.
►Rabbijn Simsjon Refael Hirsch maakt de volgende opmerking in zijn commentaar op Genesis 4:17: “Hij (Kaïn) bouwde een stad en noemde deze stad naar zijn zoon – Chanoch.” Rabbijn S.R. Hirsch legt uit, dat Kaïn de eerste moordenaar was. Hij dacht meteen aan macht. En het was juist hij, als eerste, die op het idee kwam om een stad op te richten. In zijn hoogmoed heeft deze mens zich het recht toegeëigend om te beslissen over het leven. Diezelfde mens, Kaïn, heeft zijn machtswellust gebotvierd op de bouw van een stad.
►Zo vertelt de profeet Daniël in zijn boek in Tnach over de hoogmoed van Nevoechadnetsar. Deze had zijn paleis opgericht op een berg. Vanaf zijn terras kon hij heel Babylonie overzien. Dat had hij doelbewust gedaan, want dat was zijn grootste genot. Zijn grootste plezier was op en neer te wandelen op zijn terras. Als hij neerkeek op het panorama van Babylonie genoot hij van de gedachte: dit grote roemrijke en machtige keizerrijk heb ik opgericht met mijn eigen handen. Dat streelde zijn hoogmoed en daar voelde hij zich heel gelukkig mee
►Tot twee maal toe herhaalt Mosje: “Vergeten jullie nooit dat Hij jullie gedurende veertig jaar hier in de woestijn van A tot Z verzorgd heeft. Wat hij bedoelde, is erg duidelijk. Herinner je, dat G’d op verschillende manieren bewezen heeft hoe Hij de mensen zonder bemiddeling kan voeden, beschermen en verzorgen. Dat hebben jullie veertig jaar lang ondergaan. Maar hij kan het ook op een verborgen manier doen, waarbij inderdaad het gevaar dreigt dat jullie zullen gaan denken dat jullie die macht zelf creëren.
►Israël, het Beloofde Land is voor het Joodse volk een grote uitdaging. Het volk moet daar een nationaal leven leiden met allerlei instituten, zoals een leger maar ook met economische macht. Het moet allemaal gebeuren en jullie moeten weten dat jullie op al deze gebieden succes zullen boeken. De uitdaging is dat jullie zullen weten en erkennen dat dit economische en strategische succes gelijk staat aan het Manna dat uit de hemel gevallen is in de woestijn. Laat je niet verleiden door een gevoel van hoogmoed. Schrijf niets toe aan je eigen kracht. Want zodra dat gebeurt, gaat alles mis en verdrijf Ik jullie in ballingschap onder de volkeren.
►Dat bedoelt ook profeet Jesjaja (2:5): “Huis van Ja’akov, gaan jullie in het licht van Hasjeem”. De profeet benadrukt, dat het Joodse volk in hun beroepsactiviteiten en al hun leidinggevende functies er bewust van moet zijn dat ze het allemaal van Hasjeem krijgen. Op die manier verloopt heel hun levenswandel in het licht van G’d. Het is niet alleen in de synagoge of in het Beet hamidrasj (leerhuis), dat de mens met Hasjeem in contact kan komen en met Hem verbonden raakt. De ware band met de Schepper wordt gerealiseerd in het dagelijkse leven, in de dagelijkse gang van zaken.
►Waar het om gaat is dat men Hem zal zien in en dat men Hem zal betrekken bij alle situaties van het dagelijkse leven. Erkent men de Schepper en houdt dit in dat Hij het opperste gezag uitoefent over alles en iedereen? Of is het alternatief dat men het opperste gezag toeschrijft aan de mens, met alle gevolgen van dien? Uiteindelijk breidt de mens zijn gezag ook uit over zuiver G’ddelijke waarden. Van dit verschijnsel zijn wij, in onze tijd, getuigen.
Deze gedachten zijn gebaseerd op de lessen van Rabbijn J. Friedrich over de zeven Noachidische geboden.
©Dayan mr. drs. R. Evers