Het eigendomsrecht van lichaamsonderdelen
Geschreven door Dayan mr. drs. R. Evers
een biobank
Ik kreeg onlangs een vraag naar de Joodse visie op eigendom van lichaamsonderdelen. Heb jij daar iets over te zeggen? Mogen biobanken zo maar lichaamsmaterialen van jou houden en daar aan verdienen?
In dit kader bereikte mij een uiterst bizar verhaal via de media. De rechtmatige eigenaar van het geamputeerde lidmaat, John Wood, verloor zijn beenfunctie na een vliegtuigongeluk: ‘Ik wil helemaal geen winst maken met mijn been’. Van zijn chirurg kreeg hij in 2004 toestemming om het geamputeerde been mee naar huis te nemen. Hij wilde ‘volledig’ begraven kunnen worden. Ongelukkigerwijs bewaarde hij zijn been in zijn barbecue. Deze werd bij opbod verkocht aan Shannon Whisnant toen Wood failliet ging en de inhoud van zijn woning werd geveild. De koper ging naar de politie toen hij het been in de barbecue ontdekte. Hij vreesde een misdrijf.
Shannon Whisnant stelt nu een omgangsregeling en winstdeling voor voor het been omdat hij er een kleine tentoonstelling van wil maken. Kinderen moeten één dollar entreegeld betalen. Volwassenen mogen het been voor drie dollar bekijken. De politie nam het been in beslag en gaf het aan een begrafenisondernemer. Maar de advocaten van beide kanten hebben het been opgeëist. En hier rijst de vraag in hoeverre onze lichaamsonderdelen ons eigendom zijn.
Deze vraag houdt de gemoederen in de geneeskundige, industriële en onderzoekssector al tientallen jaren bezig. We zijn er met z’n allen nog niet uit.
Ook in Nederland speelt de discussie over de eigendomsrechten van lichaamsmateriaal. Toegepaste wetenschappen, zoals de biotechnologie, maken gebruik van menselijk materiaal. Ondernemende onderzoekers verdienen er veel geld aan. Ze vragen octrooien aan op uitvindingen waarin delen van het menselijk lichaam worden aangewend.
De Oxfordse ethica Donna Dickenson is van mening dat het aantal en soort rechten, dat je kunt ontlenen aan lichaamsmateriaal, afhankelijk is van hoeveel `werk’ of moeite je hebt verricht om dat lichaamsmateriaal voort te brengen. Dit is niet de Joodse bandering.
Maar in ieder geval vindt ze dat mensen het recht moeten hebben om te weigeren dat anderen gebruik maken van hun lichaamsmateriaal. Hier begint al een beetje het Joodse denken.
In het Nederlands denkklimaat overheerst de idee, dat donoren altijd alleen maar andermans belang in het oog mogen hebben wanneer zij iets lichaamseigens weggeven. Donna Dickenson vindt dat niet rechtvaardig: waarom zouden alleen wetenschappers of bio-banken beter mogen worden van andermans lichaamsmateriaal?
Verder vindt Dickenson dat er ook nieuwe wetten nodig zijn met betrekking tot de handel in organen. Het tot handelswaar maken van lichaamsmateriaal als een volgende, onwenselijke, stap in de privatisering van de gezondheidszorg.
Dit zijn – inderdaad – belangrijke ethische kwesties. Het Jodendom ziet het lichaam inderdaad niet als ons persoonlijk eigendom in die zin, dat men `als baas in eigen buik’ alles zelf kan beslissen. De halacha stelt hier duidelijke religieuze normen en ethische grenzen.
Toch is de persoon de eigenaar van al zijn lichaamsonderdelen. De ‘belichaamde persoon’ heeft echter het volste recht over zijn weefsels te beschikken en te bepalen wat er met uitgenomen lichaamsonderdelen moet worden gedaan. Deze zijn zeker geen res nullius of eigenaarloze objecten.
Civielrechtelijk is men dus wel degelijk baas in eigen buik. Het is eveneens meer dan redelijk voor pijn, ongemak, werkverzuim en reiskosten te betalen. Uiteraard moet men voor alle uitnemingen toestemming hebben van de donor.
Lichaamsonderdelen als handelswaar te beschouwen zou een ongewenste inbreuk zijn op de menselijke waardigheid, die hoog in het Joodse vaandel staat.
©Dayan Evers