De Poort naar de Hemel
Professor Rav Efraim Sprecher; vertaald door Laura Sprenger
“Toen Jakob geëindigd had zijn zonen te gelasten [bevelen], trok hij zijn voeten in het bed; hij verscheidde en werd verzameld tot zijn Volk” (Genesis 49:33). Men wordt geraakt door de vanzelfsprekendheid waarmee in de Bijbel over de dood wordt gesproken. Het is “de manier van allen van de aarde” (Jozua 23:24; I Koningen 2:2) Als een persoon weet wanneer hij gaat sterven, kan hij zijn zaken op orde stellen, zijn geliefden vaarwel zeggen en in het reine komen met G-d.In de Joodse traditie is het opbiechten van zonden (widdoej) voor het sterven, bijzonder lovenswaardig te noemen. Het woord “verlopen” in de tekst, zeggen de commentatoren, is alleen van toepassing op de rechtvaardigen en impliceert een snelle dood zonder pijn of uitstel.
De zin “en werd verzameld tot zijn Volk”, die is gebruikt bij het sterven van alle drie de aartsvaders, is zeker meer dan een dichterlijke vorm om de dood te omschrijven, al blijft het natuurlijk een prachtige beschrijving. Het impliceert meegenomen worden tot de diepten van het eeuwige leven, waar de zielen van iemands voorouders rusten. De Bijbelse zin: “moge zijn ziel worden gebonden in de bundel van het leven” (1 Samuel 25:29) is lange tijd op vergelijkbare wijze opgevat, en tot op de dag van vandaag is het veelgebruikt in herdenkingsgebeden en als inscriptie op grafstenen.
Hoe kunnen de woorden “en werd verzameld tot zijn Volk” van toepassing zijn op Abraham? Hij had immers nog geen Hebreeuwse voorouders tot wie hij kon worden verzameld, omdat hij de eerste Hebreeër was. Sforno verklaart dat hij verzameld werd in het verbond van het eeuwige leven, samen met de rechtvaardigen van alle generaties die, zoals hij zelf was en zijn volk waren. De rabbijnen zeggen dat de aartsvader Jacob niet dood is (Ta’anit 5b).
Het moge duidelijk zijn dat ze niet spraken over zijn fysieke bestaan, maar zijn spirituele, die voortleeft na zijn dood. Zelfs in dit leven is de dood meestal niet het einde. Een persoon leeft fysiek voort in zijn kinderen en kleinkinderen. En in de inspiratie die hij op zijn geliefden nalaat en zijn invloed op de samenleven die hij achterlaat. Het Jodendom leert dat de dood slechts een begin is van een hoger bestaan, zodra een persoon bevrijd is van de beperkingen van zijn lichaam. De negen maanden in de baarmoeder zijn de periode van de ontwikkeling en aanloop naar de aardse geboorte. Terwijl de 70, 80 of 90 jaar op aarde, de periode van ontwikkeling zijn, voor onze hemelse geboorte.
Zoals een appel van de boom valt wanneer hij volledig rijp is, zo verwijdert de ziel zich van het lichaam wanneer hij het hoogste potentieel hier op aarde bereikt heeft. De ziel keert dan terug naar G-d.
In een haven voeren eens twee schepen: de ene begon aan een reis, de andere kwam terug naar de haven. Iedereen juichte het vertrekkende schip toe, maar het schip dat aankwam werd nauwelijks door de mensen gezien. Toen een wijze man dit zag, sprak hij: “verheug je niet over een schip dat uitvaart naar zee, want je kunt niet weten wat voor vreselijke stormen het misschien tegenkomt en wat een beangstigende gevaren het zal moeten verdragen. Verheug u liever over het schip dat erin geslaagd is om de haven weer veilig te bereiken, en haar passagiers veilig thuis heeft gebracht” (Kohelet Rabbah 7:4)
De persoon die zijn leven op aarde leeft in de wetenschap dat hij rekenschap zal moeten afleggen aan zijn Schepper aan het einde van zijn aardse dagen, heeft een krachtige en constante drijfveer om zijn leven op morele wijze te leven. Als het ware beseft hij dat het zijn taak is om het schip met de passagiers weer veilig naar de thuishaven te loodsen. Alleen zij die zich voorbereiden op de avond van Sjabbat, kunnen hopen om te mogen genieten van de eeuwige gelukzaligheid van de Sjabbat in het hiernamaals. Wat een mens doet met zijn leven op aarde, heeft eeuwigheidswaarde.
©Rabbi prof. Efrayim Sprecher