De koning
Geschreven door Opperrabbijn Jacobs
In een dorpje woonde een man die een zware overtreding had begaan. De rechter was bang dat de misdadiger zou ontsnappen en gaf daarom opdracht aan de lokale politieagent om de kostbare bontjas van de vrouw van de crimineel in beslag te nemen, als onderpand. De dief zou er natuurlijk nooit van door gaan en de bontjas, die een groot kapitaal vertegenwoordigde, daarmee verliezen. De agent van politie voerde de opdracht stipt uit en hing de kostbare bontjas netjes op in de klerenkast van zijn vrouw.
Zijn vrouw, die al jarenlang een diep en innig verlangen had naar een mooie en vooral kostbare bontjas, komt thuis en ziet tot haar grote vreugde de prachtige mantel. Zij begreep dat het bescheiden salaris van haar man natuurlijk nooit zo’n dure mantel kon bekostigen en veronderstelde dan ook dat de Burgemeester, het hoofd van de politie, als blijk van waardering voor de trouwe inzet van haar man hem de bontmantel had geschonken.
De verheugde echtgenote wil haar dankbaarheid niet onder stoelen en banken steken en spoedt zich dan ook naar het Dorpshuis om de Burgervader en zijn wethouders te danken voor deze genereuze geste. Perplex horen BenW de dankwoorden van de vrouw aan: “denkt u werkelijk dat deze bontmantel de uwe is? U man heeft in onze opdracht beslag gelegd op deze kostbare mantel, maar daarmee is hij niet uw eigendom geworden?!”.
Koning Achasjwerosj maakte dezelfde denkfout als de echtgenote van onze agent van politie: “Bajamiem haheem kesjewet hameleg Achasjwerosj al kiesee malchoeto……en het geschiedde toen koning Achasjwerosj op zijn troon zat”. Koning Achasjwerosj, een van de hoofdrolspelers uit de Poeriemgeschiedenis, meende dat hij regeerde over zijn eigen land.
Een van de eisen die Jodendom stelt aan een heerser is dat hij beseft dat het niet zijn land is, niet zijn rijkdom. Alles komt immers van G’d en G’d heeft hem deze positie toevertrouwd. Hij, de koning, is slechts een pion van de Koning der koningen. Een koning moet daarom niet alleen zijn koninkrijk beschermen tegen aanvallen van buiten, maar ook zorgen voor het welzijn van binnen.
Wat doe ik hiermee, vraagt u zich wellicht af. Ik ben geen koning en ik heb geen koninkrijk. Mis! Allen zijn we koningen. Allen hebben we onze bezittingen en hebben we mensen in onze omgeving aan wie we leiding moeten of kunnen geven. Allen hebben we ons eigen koninkrijkje waarin we zeggenschap (kunnen) hebben. De een heeft een groter rijk dan de ander. De verdeling is niet gelijk en lijkt soms onrechtvaardig.
Er zijn grote verschillen in rijkdom en intelligentie, in voorspoed en gezondheid…… “wie is rijk?”, wordt gevraagd in de Spreuken der Vaderen, “hij die tevreden is met zijn situatie”. De echte rijkaard is alleen hij die aanvaardt en beseft dat de echte rijkdom niet op deze aarde te vergaren is.
Aan ons is het dus om met de gaven die we bezitten, met het koninkrijk dat G’d ons heeft geschonken, wél te doen. Onze naasten te helpen.Goede koningen te zijn. Maar dat lukt alleen als we niet de fout maken van koning Achasjwerosj, die dacht dat alles van hem was en even vergat dat de Koning der koningen zijn baas was en niet hij, Achasjwerosj, de G’d.