De antieke menora
Door Jitschak Leib Perets, bewerkt door Nechamah Mayer-Hirsch
Heel lang geleden leefden er veel Joden in Oost-Europa. Ze mochten echter niet wonen, waar ze wilden en niet zelf kiezen welk werk ze wilden doen. Ze werden bij elkaar in wijken gezet, die getto’s werden genoemd. Hun namen waren wat vreemd. In plaats van Gitta, een meisjesnaam, noemden ze het meisje Gittele. De jongensnaam Awraham werd Awrammele. Ze spraken geen Iwriet onder elkaar, maar Jiddisch. Dat was een mengelmoesje van Hebreeuws, Aramees, Duits, Frans, Pools, Tsjechisch en wat Russisch. Dat kwam, omdat de joden in die tijd door allerlei landen moesten vluchten en overal wat van de vreemde taal in hun eigen taal opnamen. Heel veel liedjes en heel veel verhalen zijn het Jiddisch geschreven.
Omdat de kinderen ook niet naar een gewone school mochten gaan, zaten alle joodse jongens op het cheider, waar ze al vanaf hun 3e jaar naar toe gingen. Voor meisjes vond men dat leren niet belangrijk. Zij bleven thuis en leerden de joodse wetten en het kosjere huishouden van hun moeders.
De mannen en jongens schoren hun baard niet af. Ook hadden ze langs hun oren een pijpekrul hangen die pijes werden genoemd. Ze waren gekleed in een soort jurk, een kaftan. Ze deden precies wat de tora voorschreef.
Maar niet iedereen was met zo’n gedwongen leven tevreden. Alhoewel het heel moeilijk was weg te gaan, lukte het toch aan veel jonge mensen naar vrije landen te vluchten. Amerika bijvoorbeeld was het land, waar velen naar toe gingen. Daar veranderden ze wel een beetje.
In dit verhaal, dat geschreven is door de Jiddische schrijver Perets, gaat Feiwel, een jongen uit een dorpje in de buurt van Warschau naar zijn oom in Amerika.
Als hij daar aankomt, gaat hij zichzelf Philip noemen. Ook scheert hij zijn pijes af, legt zijn kaftan in de kast en trekt een gewoon pak aan. Zo ziet niemand dat hij joods is. Hij schaamt er zich niet voor, maar hij wil er net zo uitzien als iedereen.
De andere zoon van deze familie blijft in Polen achter. Omdat hij geen werk kan vinden, gaat hij iedere dag naar het cheider. Maar iedere dag zitten en leren, daar voelen de meeste mensen niet voor. Jankele, zo heet deze man, ook niet. Hij leert wat, hij sjmoest veel met zijn vrienden en af en toe verdient hij een paar centen. Maar Jankele drinkt ook wel graag.
Jankele is getrouwd met Jente en ze hebben samen negen kinderen. Van dat kleine beetje geld kan Jente toch een sjabbesmaaltijd op tafel zetten.
Gittele de oudste dochter is het leven in het getto zat. Ze is bij de jeugdvereniging Maccabi. Daar leert ze dat het voor de joden vroeger anders is geweest. Samen met de andere leden van Maccabi wil ze naar Palestina om het land ontginnen.
Vandaag is het .feest in huize JankeIe. Er is een brief uit Amerika gekomen:
“Beste Jente, beste broer Jankele, neven en nichten. Ik ben voor zaken in Warschau en zou het leuk vinden jullie te bezoeken. Het is 20 jaar geleden dat ik door vader Zalman naar Amerika ben gestuurd en ik wil nog graag eens een Chanoeka zoals vroeger meemaken.
Jullie broer Feiwel”.
De kinderen zijn er helemaal opgewonden van. Een echte oom uit Amerika. Gittele, de oudste is de enige die weet waarom Feiwel vroeger is weggestuurd.
Toen Feiwel nog thuis woonde, merkte zijn vader Zalman dat de pijes van zijn zoon steeds korter werden. Op een dag werd hij uit het cheider naar huis gestuurd. Hij had onder zijn opengeknoopte kaftan een wit overhemd en zelfgemaakte das aan. Die das had hij geknipt uit zijn moeders sjabbesschort. Dat soort dingen deden niet-joden en in de ogen van de mensen die in het getto leefden, was dat al bijna net zo erg als varkensvlees eten.
Toen gebeurde er iets verschrikkelijks. Berl, de ĝabbe, de man die alles in sjoel verzorgde, droomde vrijdagsnachts dat het kamertje boven de sjoel in brand stond. Sjabbesmorgen ging Berl toch maar eens kijken, want je weet het nooit met dromen. Hij deed voorzichtig de deur van het kamertje open en……….daar stond Feiwel met een brandende sigaret in zijn mond. Tegen alle geboden van de tora in had Feiwel vuur gemaakt op sjabbes en nog wel in sjoel!
Het werd een vreselijke rel en vader Zalman is er ziek van geworden. Feiwel werd naar een oom in Amerika gestuurd en geen mens hoorde ooit meer iets van hem.
Nu, na 20 jaar, op de eerste avond choenaka, zal hij terugkomen. Gelukkig, denkt vader Jankele, kan Gittele dan niet naar Maccabi. Die vereniging zat hem toch al niet lekker. Steeds als ze er naar toe is geweest, komt ze opstandig naar huis. Gisteren nog had ze opgewonden vertelt over de vrijheidsstrijd van Juda de Maccabeeër. Over Palestina had ze ook haar hoofd vol. Ze wil er een nieuwe joodse staat stichten samen met de anderen en gaan boeren. Zijn dochter boerin!
Haar moeder meehelpen in het drukke huishouden is er niet bij. Towa noemt ze zich nu en al haar vrienden en haar broertjes en zusjes noemen haar nu zo. Alsof Gittele niet mooi genoeg is.
Tegen de tijd dat het hoge bezoek verwacht wordt, zien ze er allemaal mooi uit in hun nieuwe kleren. Maar dat valt in het niet bij de prachtige verschijning van oom Feiwel. Helemaal glad geschoren, zonder baard en pijes, een mooi modern pak aan, een das met gouden speld erop; kortom iemand uit een andere wereld. Hij wordt hartelijk begroet. Wat onwennig en met een vreemd accent, soms zoekend naar woorden in het Jiddisch, probeert Feiwel zich aan te passen.
Terwijl zijn broer Jankele de kaarsjes aansteekt, kijkt Feiwel de armoedige kamer rond. Hijzelf heeft het heel wat beter. Hij is antiquair geworden, vertelt hij als ze met z’n allen aan tafel zitten. Antiquair is iemand, die mooie oude spullen verkoopt, legt hij uit. In Klowisk kennen ze alleen maar kapotte oude spullen en die gaan naar de voddenman. Daar wordt geen mens rijk van.
Hij noemt zich nu Philip. Dat is gemakkelijker voor de Amerikanen. Hij is overal geweest. In New York, Londen, Parijs. Hij neemt ze met z’n mooie verhalen mee naar een wereld, die ze niet kennen. De wereld buiten het getto, waar iedereen vrij is om te doen en te laten waar hij zin in heeft.
Dan ineens valt Feiwels blik op de menora. Met een kennersoog ziet hij meteen dat deze antiek is. Hij neemt zich voor er niets over te zeggen en de menora na afloop van zijn bezoek te vragen als aandenken aan thuis. Uitgebreid gaat hij cadeautjes uitpakken. Voor Jankele een kaftan van zijde, voor Jente een schort met kanten en voor de kinderen geld. Ze zijn er allemaal erg blij mee, behalve Gittele. Ze heeft de begerige blik op de menora gezien en ze vertrouwt haar oom niet.
Die nacht moet Feiwel ergens anders slapen, want er is geen plaats in het kleine huisje.Hij wordt naar Schlojme Pieternater gebracht.
Die wil voor één nacht zijn bed wel uit, want een hotel is er in Klowisk niet en hij heeft geen kinderen, dus plaats zat. Maar een extra bed bezit Schlojme ook niet.
Onderweg, als Jankele zijn broer naar Schlojme brengt, vraagt Feiwel de menora. Jankele is er een beetje overstuur van. Hij wil de menora liever niet missen. Hij kan er de hele nacht niet van slapen. De volgende dag zegt hij tegen Feiwel dat die maar een ander ding uit moet zoeken, want ze hebben de menora nog 7 dagen nodig. Feiwel heeft dat echter allang geregeld met Schlojme Pieternater. Hij wil heel chanoeka blijven en daarna zal hij hen uit Amerika een nieuwe, mooiere menora opsturen. Jankele heeft nog veel bezwaren, maar het helpt niet. Hij kan tegen zijn jongere broer niet op. Gittele zegt dat ze het niet vertrouwt en wil naar Warschau om te informeren of de oude menora antiek is, maar Jankele wordt boos op haar. “Zou ik mijn eigen broer niet kunnen vertrouwen”, zegt hij.
Omdat Feiwel het eten niet gewend is, wordt hij steeds magerder. Ook slaapt hij erg slecht. Maar hij blijft net zolang tot hij de menora mee naar huis kan nemen.
Na drie maanden komt er pas een brief uit Amerika, waarin Feiwel schrijft dat hij het erg fijn heeft gehad in Klowisk en hij stuurt 100 dollar mee. Jankele en Jente zijn er ondersteboven van. Ze huilen van geluk. Alle vrienden worden uitgenodigd om het te komen vieren. Jankele vertelt trots over zijn rijke broer, die hun zo verwend heeft. De hele familie is in feeststemming, alleen Gittele niet. Zij alleen begrijpt, dat hun goede, trouwe menora verkocht is als een antiek voorwerp, voor heel veel geld en nooit meer met zoveel vroomheid en liefde zal worden aangestoken.
©Nechamah Mayer-Hirsch