Bnei Noach (de Noachieden)
Sheva mitzvos shel bnei Noach
De Torah was al geschreven in de dagen van de schepping, net zoals G’d de Zeven Noachidische geboden in de wereld geplaatst heeft. De Arizal leert ons dat zij de grondleggingen van de Torah zijn. Het mooiste aan de Noachidische geboden is de ruimte die ze geven. De geboden klinken overal hetzelfde, of je nu in een hut in de rimboe van Afrika zit, of in een paleis in India, een school in China of in een huis in een woonwijk van Nederland zit. De woorden en richtlijnen zijn allemaal hetzelfde. De Zeven Noachidische geboden zijn een heilige erfenis van al de nakomelingen van Noach, iets dat ieder mens op de aarde kan gebruiken als een basis voor zijn of haar leven. Wanneer voldoende van ons willen beginnen om deze wetten in ons leven toe te passen, zullen we zeer snel een andere wereld zien, eerder dan we ons maar zelfs kunnen voorstellen. Van Adam tot Avraham gaven de G’dvrezende mensen het monotheïstisch geloof steeds door op hun nageslacht. Volgens de Mozaïsche traditie hebben de niet-Joden een speciale positie bij de G’d van Israël als zij dit monotheïstisch geloof hebben aangenomen, en de zeven Noachidische geboden naleven.
Alle G’d vrezende niet-Joden zijn apart gezet van de polytheïstische religies. Een G’d vrezende niet-Jood wordt in de Talmoed vergeleken met een koheen Gadol, hoge priester. Rav Yosef Alkastiel zegt over deze niet-Joden: “Doordat ze de zeven Noachidische geboden op zich nemen, welke takken zijn van de Boom des levens, leven en betreden zij onder de vleugels van de Shechina (g-ddelijke aanwezigheid).” De RaMBaM, van gezegende nagedachtenis, zegt dat “een ieder uit de volkeren die de Zeven geboden vervult om G’d te dienen. Behoort tot de rechtvaardigen uit de Volkeren, en zijn plaats heeft in de volgende wereld.
Deze zeven noachidische geboden zijn:
Birkas Hashem: Verbod op blasfemie (Bereshis /Gen. 3:1)
Avodah Zarah: Verbod op het aanbidden van afgoden (Bereshis /Gen. 3:5)
Giluy arayos: Verbod op immorele seksuele daden (Bereshis /Gen. 6:1-4)
Shefichus damim: Verbod op moord (Bereshis /Gen. 4:8)
Gezel: Verbod op stelen (Bereshis /Gen. 3:6)
Ever Min Ha’chai: Verbod op het eten van vlees van een dier terwijl het nog leeft (niet kwellen) (Bereshis /Gen. 9:3-4)
Hadinim l’yishuvo shel olom: Gebod om rechtssystemen op te zetten (Bereshis /Gen. 6:5-7)
Alle mensen stammen af van Noach, echter zijn er wel drie categorieën van Noachieden.
Deze categorie is de hoogste, degenen die het dichtst bij G’d staan. Dit geldt echter alleen voor hen die een officiële verplichting op zich nemen om de Noachidische geboden in acht te nemen, in het bijzijn van een ‘Torah rechtbank.’ Deze mensen zullen dan ook gezien worden als ‘geir toshav’ en mogen als een ‘vreemdeling in ons midden’ wonen. Zij hebben het recht om in Israël te mogen wonen. Iemand die zich uiteindelijk bekeerd tot het Jodendom (uitkomt) wordt een geir tzedek genoemd.
Zijn de ‘goede’ mensen, het is een goede manier op menselijk niveau, maar komt te kort in eeuwigheid. Dit is als iemand de zeven geboden puur vervuld omdat ze goed zijn, zonder dat ze erkennen dat het belangrijke, heilige geboden zijn. Deze categorie wordt niet gezien als een ‘verblijvende vreemdeling in ons midden.’ En mag ook niet in Eretz Yisroel wonen, wordt ook niet gezien als een vrome onder de volkeren.
Dit zijn de mensen die een andere religie aanhangen en geen acht nemen op de geboden of de G’d van Israël.
Men hoeft dus niet Joods te zijn om de geboden te kunnen vervullen, of om een tsaddiek (rechtvaardige) te zijn. De Torah noemt maar één keer iemand een tsaddiek, nl. Noach. En Noach was niet eens een Jood. Verder hebben we ook niet-Joodse profeten gehad. Iyov (Job) en zijn vrienden waren allemaal profeten, en géén van hen waren Joods. Al deze niet-Joden hielden zich aan de Noachidische geboden.
Vaak hoor ik van mensen dat zij zich houden of willen houden aan de ‘tien geboden.’ De tien geboden echter, waren gegeven aan het Joodse volk. De niet-Joodse volkeren hebben de zeven Noachidische geboden. De kinderen van Yisroel (Israël) vervullen hun opdracht door de tien geboden te volbrengen. Heel het Joodse volk vervult hun verplichting van de tien geboden, die door Moshe aan ons (het Joodse volk) is gegeven. In de Torah wordt het Joodse volk “zonen van G-d” genoemd door het verbond dat Hashem met hen gesloten had. “Dit moet je zeggen tot Farao: Dit is wat G-d zegt: Israël is mijn zoon, mijn eerstgeborenen” – Shemos/Ex. 4:22. G’ds enig geboren zoon was en is Israël. En Israël bestaat uit honderdduizenden eniggeboren zonen van G’d. “Moshe ging op naar G-d. G’d riep hem van de berg en zei: Dit is wat je moet zeggen tegen de familie van Ya’akov en vertel de Israëlieten…” Shemos 19:3, en verder in 20:19 “En Hashem zei tot Moshe, Zo zult U zeggen tegen de kinderen van Israël: Jullie hebben zelf gezien dat ik met jullie gesproken heb vanuit de hemel.”
Het mooie aan het Hebreeuws is, dat het een G-ddelijke, heilige taal is. G’d heeft de taal als een ‘puzzel’ in elkaar gezet. Elke letter heeft zo veel betekenissen, elke letter en elke woord. Zo kunnen wij ook de zeven Noachidische geboden herinneren door het alef beth te gebruiken, het Hebreeuwse alfabet.
We beginnen met de eerste vier letters van het Alef Beth.
1. Alef – א – Ever Min Ha’chai (אבר מן החי ) – Verbod op eten van ledemaat van een levend dier.
2. Beth – ב – Birchas Hashem ( ברכת השם ) – Verbod op blasfemie
3. Gimel – ג – Gezel ( גזל ) – verbod op diefstal.
4. Daled – ד – Dinim … ( דינים ) – Rechtbanken aanstellen.
De laatste drie geboden zijn de drie doodszonden voor een Jood. Dit zijn de overtredingen waar een Jood zijn leven voor moet geven om de verboden niet te overtreden.
5. עבודה זרה – Avoda Zarah – Afgoderij
6. שפיכות דמים – Sheficus damim – Moord
7. גלוי עריות – Giluy arayos – Seksuele immoraliteit
Met dit in ons achterhoofd, zal ik de zeven geboden nu uitgebreider behandelen.