Gastvrijheid een centraal Joods begrip
Geschreven door Dayan mr. Drs. R. Evers
Avrahams Erfenis: Het begeleiden van gasten
Tora-interpretatie is niet ieders werk. Tora-begrip eist gevoel voor actualiteit – de Tora is in iedere generatie opnieuw relevant, diepgang – elke letter telt , context – er gebeurde veel meer dan er staat, toekomstgevoel – de Tora is ook toekomstgericht en symbolisch inzicht.
Awrahams verdienste
“En Awraham hief zijn ogen op en zag; en zie! drie mannen stonden bij hem en hij zag en rende hen tegemoet van de ingang van de tent en boog zich ter aarde” (I:18:2). De Midrasj Rabba stelt, dat Awraham’s achterkleinkinderen de Tora kregen vanwege het feit, dat Awraham zich zo uitgesloofd had om de Engelen te bedienen. De Gemara (B.T. Sjabbat 88b) vertelt, dat toen Mosje Rabbenoe de berg Sinaï beklom om de Tora te ontvangen de Engelen protesteerden en G’d vroegen: “Wat doet zo een sterveling onder ons? Welk recht heeft hij om de Tora te ontvangen?”. In Sjemot Rabba, Exodus, verklaart de Midrasj dat G’d Mosje’s uiterlijk veranderde in dat van Awraham en de Engelen hiermee confronteerde: “Is het niet deze man die jullie bezocht hebben op aarde en in wiens huis jullie gegeten hebben?”. De Midrasj vertelt dat G’d tegen Mosje Rabbenoe zei dat hij de Tora alleen ontving wegens de verdiensten van Awraham en zijn onbeperkte gastvrijheid.
Boven of onder?
Toen de Engelen Awraham bezochten, zegt de Tora, dat “zij boven hem stonden” (18:2). Zij stonden als het ware op een hoger niveau, maar iets later staat er in de Tora, dat “Awraham boven hen stond” (18:8). Wie stond nu boven wie? Toen de Engelen voor het eerst bij Awraham binnen kwamen, was Awraham klein in hun ogen. Zij dachten, dat Awraham slechts een gering menselijk wezen was. Maar nadat zij zagen hoe gastvrij hij was, bleek hij toch hoger te staan dan zij. Awraham maakte diepe indruk op de Engelen en Michaël en Gavriël waren van ontzag vervuld. Wat deed de Engelen van inzicht veranderen? Awraham was 100 jaar oud, ziek van de besnijdenis en zwak. Het was op het heetst van de dag en toch zat hij bij de ingang van zijn tent op gasten te wachten. De meeste mensen zouden op bed gaan liggen en zeker niet op zoek zijn gegaan naar potentiële gasten. Maar Awraham was anders. Hij stelde de behoeften van anderen boven zijn eigen belang. Een mitswa was in zijn ogen zo belangrijk, dat alle menselijke zwakheden daarvoor moesten wijken.
Commitment
Awraham had zichzelf net besneden. De Briet Mila is een duidelijke commitment. Met de Briet Mila gaf Awraham aan, dat hij zijn passies en verlangens onder controle had. Daarom was zijn naam ook veranderd in Awraham, dat in getallenwaarde 248 telt. Awraham had al zijn 248 ledematen onder controle. Awraham ontsteeg zijn menselijke beperkingen. Al zijn eigen verlangens waren ondergeschikt aan een hoger doel. Dit verbaasde de Engelen. In eerste instantie meenden zij hoger te staan dan Awraham, maar toen zij bij hem weggingen realiseerden zij zich, dat Awraham hoger stond dan hen.
Zeven generaties later zouden de Joden de Tora krijgen. De Engelen protesteerden tegen dit geschenk aan stervelingen. G’d liet Mosje Rabbenoe lijken op Awraham. Hij gaf hiermee de volgende boodschap aan de Engelen: “Jullie waren kennelijk vergeten dat er sommige mensen zijn die hun eigen belang ondergeschikt kunnen maken aan het hogere belang van HaSjeem”.
Wij ontvingen de Tora omdat Awraham erg veel moeite had gedaan om de Engelen groots te ontvangen. Een menselijk wezen kan zichzelf ontstijgen. De Engelen gaven dit uiteindelijk toe.
Eerst bij Awraham
Nu kunnen wij ook begrijpen waarom de Engelen, voordat zij naar Sedom gingen, eerst bij Awraham en Sara langs moesten. Dajan Abramsky z.l. verklaart dit als volgt: toen G’d de Engel Gavriël opdracht gaf om Sedom te vernietigen, vroeg hij waarom zij de dood schuldig waren. G’d antwoordde dat zij slecht waren maar de Engel antwoordde dat G’d Zelf in 9:21 gesteld had, “dat de neiging van het hart van de mens slecht is vanaf zijn jeugd”. “U heeft de mensen met deze slechte neiging opgezadeld, waarom wilt U de mens dan straffen voor het volgen van zijn natuurlijk neiging?”. G’d antwoordde: “Het is juist dat de mens een slechte neiging heeft, maar hij heeft ook een goede neiging. De mens heeft de vrije keus. Dat dit zo is, blijkt uit het gedrag van Mijn dienaar Awraham. Ga maar eens bij hem op bezoek en zie welke kedoesja (heiligheid) en goedheid hij tentoonspreidt. Dan zul je heel anders tegen de mensen van Sedom aankijken”. Daarom stelt de Tora in I:18:16: “En de Engelen stonden op uit Awrahams tent en keken naar Sedom”. Rasji verklaart, dat die uitdrukking van kijken een negatieve is: “met een vernietigende bedoeling”. Pas nadat zij Awraham en Sara hadden bezocht en hun edele karakter hadden gezien, konden ze Sedom naar hun verdorvenheid berechten.
De ongastvrijheid van Sedom
Sedom werd vernietigd door het totale gebrek aan medemenselijkheid en gastvrijheid. Twee van de drie Engelen, die Awraham hadden bezocht, kwamen tegen de avond aan in Sedom. Lot kwam ze op straat tegen. Het was bij de wet verboden om gasten uit te nodigen. Lot had bij zijn oom Awraham echter geleerd, dat men goed moest zijn voor vreemdelingen. Hij ging dus op zoek naar gasten in het holst van de nacht. De Engelen namen zijn invitatie niet aan. Ze wilden liever op straat overnachten. Na veel aandringen lieten zij zich overreden. Zij moesten zijn huis stiekem betreden opdat de buren niet zouden merken dat hij gasten had. Zij mochten het stof ook niet van hun voeten wassen zodat de politie van Sedom – bij een inval – niet zou merken, dat ze al langer in huis waren. De episode van Sedom leert ons vooral hoe het niet moet.
Kenmerk
Gastvrijheid is ook nu nog een kenmerk van een Joods huis. Van Sjimon haTsaddiek (de Rechtvaardige), één van de leiders van het Jodendom ten tijde van de Tweede Tempel, werd in de Misjna de volgende uitspraak opgetekend: “Op drie zaken steunt de wereld: op de Tora, de Tempeldienst en goede daden” (Awot 1:3). Zowel Toraleren als liefdadigheid bedrijven kunnen door iedereen in de praktijk worden gebracht – koheen (priester) of niet. Bovendien zijn het zaken die ook in de huiselijke sfeer zijn uit te voeren. José ben Jo’ezer uit Tsereda leefde in de tweede eeuw voor de jaartelling en hij had als lijfspreuk: “Laat je huis een huis van samenkomst zijn voor de Chagamiem (Geleerden)”. Zijn collega José ben Jochanan had als gevleugelde uitdrukking “Laat je huis wijd geopend zijn en de armen je huisgenoten zijn”. Belangrijk is gastvrijheid in de huiselijke sfeer. Dit wordt geïllustreerd door het volgende verhaal: “Een keer liepen Rabbi Jochanan ben Zakkai en Rabbi Josjoe’a de stad Jeruzalem uit, toen Rabbi Josjoe’a de verwoeste Tempel zag. ‘Wee ons, riep hij, vanwege de verwoesting van de plaats waar de zonden van het Joodse volk werden uitgewist’. Toen zei Rabbi Jochanan tot hem: ‘Mijn zoon, wees niet bedroefd. We hebben iets anders dat – net als de Tempel – verzoening kan brengen, namelijk liefdadigheid. Er staat toch geschreven (Hosjea 6:6): ‘Want liefdadigheid verlang Ik, en geen dieroffers’” (Awot deRabbi Nathan 4). Onze tafel is een soort altaar.
Altaar
Net als het altaar in de Tempel schenkt ook onze huistafel verzoening. De Talmoed zegt hierover: “Het houten altaar was drie el hoog en twee el lang en breed. De hoeken, het voetstuk en de wanden waren ook van hout. En hij zei tot mij: ‘Dit is de tafel die voor G’d staat’ (Jechezkeel 41: 21-22)”. Het vers begint over het altaar maar eindigt met de tafel. Rabbi Jochanan en Reesj Lakiesj verklaren beiden: Ten tijde van de Tempel zorgde het altaar voor de verzoening; tegenwoordig is het iemands tafel waarmee zonden worden vergeven” (B.T. Chagiga 27a). Door behoeftigen mee te laten eten aan tafel kan men vergiffenis voor zonden krijgen, net zoals dat vroeger in de Tempel via de offerdienst gebeurde. Vooral Pesach, het Wekenfeest, en Soekot (Loofhuttenfeest) moeten we volgens de Tora uitbundig vieren. Volgens de middeleeuwse geleerde Maimonides bestaat er een speciale plicht om juist op de feestdagen armen uit te nodigen: “En wanneer men eet en drinkt is men verplicht eten te geven aan de vreemdeling, de wees, en de weduwe – samen met alle andere zielige armen. Maar wie zijn voordeur op slot doet en alleen maar eet en drinkt samen met zijn vrouw en kinderen, en de armen en hen die ‘bitter zijn van ziel’ niet voedt – dan is dat geen religieus voorgeschreven feestvieren maar feesten voor zijn eigen buik. Hierover staat (Hosjea 9:4):‘hun offeranden zullen hun zijn als treurbrood; allen, die dat zouden eten, zouden onrein worden; want hun brood zal voor hun ziel alleen zijn, (het zal in het huis van HaSjeem niet komen)’. Een dergelijke manier van feest vieren is een schande voor hen, zoals er is gezegd (Maleachi 2:3):‘en Ik zal drek op uw aangezichten strooien, de drek van uw feesten’” (Maimonides, Hilchot Jom Tov 6:18).
Spiritueel
Overigens hoeft iemand niet alleen maar fysiek arm te zijn om in deze categorie te vallen. Wij onderkennen ook spirituele armoede, geheel in lijn met wat de profeet Amos al zegt: “Ziet, de dagen komen, spreekt HaSjeem, dat Ik een honger in het land zal zenden; niet een honger naar brood, noch dorst naar water, maar om te horen de woorden van HaSjeem” (Amos 8:11). Ook dit soort mensen kunnen als geestelijk armen aanzitten aan een spirituele maaltijd. In het Hebreeuws heet gastvrijheid ‘hachnasat orchiem’(letterlijk: het naar binnenhalen van gasten), ongeacht hun behoefte, fysiek of spiritueel. De tent van Awraham had vier ingangen zodat hij gasten uit elke windrichting kon uitnodigen. Wij leren ook nu nog veel van Awrahams gastvrijheid. Enkele praktische uitwerkingen hiervan zijn dat de gezinsleden – vooral het gezinshoofd – zich persoonlijk voor de verzorging en het welzijn van de gasten moeten inzetten. Er moet zo snel mogelijk een maaltijd worden klaargemaakt voor gasten, net zoals Awraham en Sara dat snel deden (I:18:6).
Persoonlijk
Ook is het wenselijk dat men de gasten zelf bedient: glazen inschenkt, brood snijdt etcetera. Het ontvangen van gasten gaat ook vóór Torastudie – wie naar het Beet haMidrasj (leerhuis) wil gaan maar onverwacht gasten krijgt, moet zich eerst met hen bezighouden. Een gast moet een comfortabel bed voorgezet krijgen. In veel traditionele gezinnen is het de gewoonte om op Sjabbat gasten te ontvangen. Men kijkt dan na het avondgebed rond in de synagoge naar nieuwe gezichten en vraagt de nieuwkomer vervolgens of hij al ergens de Sjabbatmaaltijd viert. Soms wordt ook een slaapplaats aangeboden en blijft de gast voor meerdere maaltijden tot Sjabbat afgelopen is. De Talmoed (B.T. Sjabbat 127a) stelt: “Rabbi Jehoeda zei in naam van Rav: ‘Het ontvangen van gasten is gewichtiger dan het ontvangen van de Sjechina (G’ds aanwezigheid op aarde). Zoals er staat: “En hij zei: Mijn Heer – Wanneer ik nu genade gevonden heb in Uw ogen, ga dan toch niet aan Uw dienaar voorbij” (I:18:3). Zelfs een religieuze openbaring waarin men met G’d converseert, mag er niet toe leiden dat men de andere mens niet meer waarneemt. Rabbijn S. Hirsch (19e eeuw) legt het iets anders uit: “Wij leren een belangrijke les van de episode van Awraham en de Engelen. Wij zien hier, dat G’d Zichzelf aan Awraham openbaart, terwijl Awraham bezig is met het ontvangen van gasten”. Bezig zijn met een aards gebod als gastvrijheid is in zijn ogen een voorwaarde voor een hogere zaak: het ontvangen van een privé-openbaring van G’d. Aan degene, die van zijn huis meer maakt dan een fysiek bouwsel alleen, wordt een continue spirituele ontwikkeling beloofd.
Geen extra moeite
José ben Jochanan had als gevleugelde uitdrukking “Laat je huis wijd geopend zijn en de armen je huisgenoten zijn”. “Laat je huis wijd geopend zijn”- hoe doe je dat? Dit leert ons dat iemands huis wijd geopend moet zijn naar het noorden, het zuiden, het oosten en het westen. Zoals Job die vier ingangen in zijn huis maakte. En waarom deed Job dat? Zodat de armen geen extra moeite moesten doen om de ingang van het huis te vinden. Wie uit het noorden komt gaat vervolgt zijn weg gewoon naar binnen, wie vanuit het zuiden komt vervolgt zijn weg gewoon naar binnen, en zo voor elke windrichting. “En laat de armen je huisgenoten zijn” – maar niet werkelijk als huisgenoten. Maar in die zin dat de armen met elkaar praten over wat ze gegeten en gedronken hebben bij jou thuis, zoals ze met elkaar praatten over wat ze aten en dronken bij Job. Want als armen elkaar tegenkwamen dan vroeg de ene arme aan de andere:“waar kom jij vandaan?”. “Van Jobs huis”. Waarop de andere hem weer vroeg, “en waar ga jij naar toe?” “Naar het huis van Job”. En toen de grote rampen over Job kwamen zei hij tegen God: “Heer der wereld, heb ik de hongerige niet gevoed, de dorstige niet te drinken gegeven, en de naakte niet gekleed?”. Waarop G’d aan Job antwoordde: “Job, je hebt nog niet de halve maat van Awraham bereikt. Jij blijft thuis wachten tot de gasten bij jou binnenkomen. Wie gewend is aan tarwebrood die geef je tarwebrood, wie gewend is aan vlees die geef je vlees, en wie wijn gewend is, die geef je wijn te drinken.
Er op uit
Maar Awraham deed niet zo. Hij ging zijn huis uit op zoek naar gasten. En wanneer hij gasten vond, dan bracht hij die naar zijn huis. Wie nooit gewend was om tarwebrood te eten, gaf hij tarwebrood, wie niet gewend was aan vlees die gaf hij vlees te eten, en wie normaliter nooit wijn dronk, die gaf hij wijn. Hij ging nog verder. Hij zette grote gebouwen neer aan de kant van de weg waarin hij eten en drinken neerzette. En wie wilde ging daar naar binnen, at en dronk en zegende God. En alles wat de mond maar kon vragen was aanwezig in het huis van Awraham” (Awot deRabbi Nathan 7).
©Dayan mr. drs. R. Evers