Kent het Jodendom het begrip geweten?

Geschreven door Dayan mr. Drs. R. Evers

Met Awraham doet het Jodendom zijn intrede in de wereldgeschiedenis. Hitler jimach sjemo noemde het Jodendom het geweten van de wereld, voor hem reden genoeg om het proberen uit te roeien. Wanneer wij het hebben over het geweten, schiet mij altijd de klassieke vraag te binnen: “Waar was G’d in Auschwitz?”. Mijn aangetrouwde oom, Opperrabbijn A. Schuster van Amsterdam z.ts.l., stelde dan altijd de wedervraag: “Waar was de mens in Auschwitz?”. De centrale rol van het geweten wordt hier in één one-liner geschetst. Religie is de ultieme vorm van onzekerheid. G’d is de enige werkelijke realiteit, terwijl wij slechts pionnen zijn in “G’ds leger”. Helaas is in de geschiedenis bijzonder veel misbruik gemaakt van religie. Toch is de Tora als moreel kompas onmisbaar. Wat verstaat de Joodse traditie onder geweten? Welke verschillen en overeenkomsten zijn er met de seculiere definities van geweten, zoals van Iersel en Baarda die hanteren: geweten is het vermogen om voorafgaand aan of na een handeling die te beoordelen vanuit het perspectief van goed en kwaad? Hoe verhoudt het Joodse geweten zich tot de wet? Bestaat er een spanningsveld tussen voorschrift en geweten of ligt het in elkaars verlengde? Als de Tora richtinggevend en bepalend is, welke betekenis heeft ons geweten dan? Spelen de goede en de kwade neiging in dit verband nog een rol? Is het vraagstuk van de vrije keus in dit verband relevant?

Voorbeeld
Een typisch moreel probleem vormt de balans tussen vrede en geweld. Vrede staat hoog genoteerd in de Joodse waardenhiërarchie maar onder omstandigheden is geweld een deugd. Dit geeft een verwarrend beeld. Ondanks de grote nadruk op vrede, spreken de oude Joodse geschriften klare taal: “Wanneer iemand er op uit is U te doden, wees hem dan voor en dood hem eerst”.
Wel leert de Tora alleen wreedheid en slecht gedrag te haten maar niet de persoon. Ook onze vijanden zijn mensen. De Tora leert te vergeven en te vergeten. Religie verdraagt zich niet met langdurige haatgevoelens. Maar dit laat het recht op zelfverdediging onverlet. Tevens bestaat er een Tora plicht om het leven of de bezittingen van derden te redden, wat ons direct confronteert met de gewetensconflicten van veel peacekeepers in brandhaarden.

Strijdige instructies
Een soldaat bevindt zich soms in een klemsituatie, vooral als hij lid is van een vredesmacht, zoals in het voormalige Joegoslavië. Het gebod (Leviticus 19:16): “Gij zult niet werkeloos toezien bij het bloed van uw naaste” werd als een actieplicht opgevat. Wanneer iemand in levensgevaar verkeert, moet alles gedaan worden om hem te redden ook indien dit betekent dat zijn belager gedood moet worden. Indien men in de gelegenheid is om iemand te redden en dit nalaat, wordt deze omissie gelijkgesteld met bloedvergieten.
Wanneer nu de instructies van een soldaat uit de vredesmacht luiden “houd U afzijdig” en de Tora in een concreet geval levensreddend optreden zou voorschrijven, moet G’ds woord prevaleren. De enige uitzondering hierop ligt wellicht in het overkoepelend belang van de geloofwaardigheid en neutraliteit van vredesmachten. Zouden zij de zwakste partij in ieder conflict telkens steunen dan zou hun rol en functie op de langere termijn snel ondergraven worden. Alleen hierin ligt enige rechtvaardiging voor het vaak passieve optreden van vredesmachten. Vanuit humanitair perspectief bekeken is neutraliteit niet altijd onverschilligheid.

Het geweten in joods perspectief
De meeste mensen ervaren het geweten als een innerlijke stem. Deze innerlijke stem beoordeelt alles wat wij doen en vormt een richtsnoer voor ons handelen. Maar wat is de oorsprong van die innerlijke stem? Lang geleden werd aangenomen dat deze innerlijke stem aangeboren is. Maar een andere opvatting is ook mogelijk. Goed voorbeeld, overtuiging, controle en straf zijn externe invloeden die ons motiveren goed gedrag te genereren. Het geweten is de stem van het goede in de menselijke geest, dat door een leerproces wordt geïnternaliseerd. De meest simpele volksvoorstellingen beelden het geweten af als een engeltje dat op onze schouder zit en ons af en toe in het oor fluistert wat het goed acht.

Belangrijk instrument
Het geweten is in de opvoeding een belangrijk instrument, omdat het negatieve oprispingen en driftmatige neigingen beheerst en in toom houdt. Anderen omschrijven het geweten als een ethische norm voor een praktische situatie. Deze ethische norm kan aangeleerd zijn of aangeboren. Het Jodendom ziet het geweten als een door G’d gegeven intern kompas. Het is een zacht stemmetje, dat gecultiveerd en versterkt moet worden. Men gaat er nogal snel vanuit dat iedereen vanuit zichzelf wel weet wat goed en kwaad is en dat er sprake is van een soort natuurlijke moraliteit in de mens. Filosofen hebben veel nadruk gelegd op de historische en culturele context van het geweten. Moderne stromingen bekijken het geweten nogal sceptisch. Een beroep op geweten wordt vaak als opportunistisch ervaren of blijkt te subjectivistisch te zijn.

Relatieve begrippen
Het Jodendom gaat ervan uit dat goed en kwaad relatieve begrippen zijn en alleen in contrastwerking goed tot hun recht komen. Pas door het kwade tegendeel krijgt het goede duidelijke contouren. Rav Nachman, de zoon van Rav Chisda, vraagt zich af waarom de uitdrukking ‘en G’d schiep’ (Genesis 2:7) met twee letters joed wordt geschreven terwijl één joed had volstaan. Het antwoordt luidt dat G’d twee neigingen in de mens heeft geplant, de goede, Hemelse neiging en de aardse, materiële neiging (B.T. Berachot 61a). De goede en de kwade neiging worden beschreven als een innerlijk spanningsveld binnen de menselijke persoonlijkheid. Het wordt meestal gevormd door de spanning tussen wat de mens wil en wat hij zichzelf toestaat. In feite is er sprake van een voortdurende interne strijd tussen goed en kwaad, ook al zij wij daarvan niet altijd bewust. Het Talmoedische begrip geweten is een dynamisch en geen statisch concept.

Tehillliem – dagboek van interne strijd
Rabbi Chajjiem Luzzatto (1707-1746) stelt in zijn Mesillat Jesjariem, dat ‘G’d ieder mens in een soort oorlogssituatie plaatst omdat alles in deze wereld, goed en kwaad, een beproeving voor de mens vormt. Rijkdom, armoede, voorspoed en lijden bepalen de contouren van het slagveld. Wanneer hij juist weet om te gaan met alle situaties, wordt hij een ‘Adam Sjaleem’ – een perfect mens’.
Rabbi Bachja ibn Pakoeda (elfde eeuw) verhaalt in zijn Chowot haLewawot van een man die soldaten op weg terug van het slagveld begroet. Hij sprak hen toe, dat zij ‘van een kleine schermutseling terugkeerden naar de grote oorlog: de eeuwige strijd van de mens tegen zijn lagere driften, menselijke zwakheden en immorele neigingen’. Het is deze strijd, die koning David bezongen heeft in zijn psalmen.

Seculiere opvattingen
De kunst van het menszijn is om driften niet geheel te onderdrukken maar ook niet onbeperkt uit te leven. Kinderen moeten leren hun driften te kanaliseren. Passies moeten sociaal acceptabel geuit worden. Omzetting van driftenergie in hogere geestelijke aspiraties heet sublimatie. Het onbewuste vormt het onbevredigbaar lustprincipe. Het geweten (superego) herinnert ons aan morele principes, meestal afkomstig van ouders, en het ego bemiddelt tussen de verlangens van het onderbewuste en de grenzen van toelaatbaarheid, die het geweten stelt. Freud zag het geweten voornamelijk als `gesublimeerde’ lustenergie. De grondstof van het geweten is dus niet geheel zuiver. Die smet blijft er altijd aan kleven. Het ego is de instantie, die aan de hand van een kosten-baten analyse lustbevrediging op korte termijn afweegt tegen morele principes op de langere termijn.

Twee niveau’s
Een typische Joodse invalshoek vormt de gelaagdheid van het geweten. Freuds superego is enkelvoudig. Het Jodendom kent twee niveau’s van geweten. Eén is aangeboren en aangeleerd en één is een Hemels gegeven. Het lijkt erop dat de Talmoed ervan uit gaat dat het geweten (de goede neiging) meer is dan alleen een uiting van verinnerlijkte maatschappelijke normen. De G’ddelijke natuur van de mens is meer dan een symptoom van sociale en culturele inbedding van het individu in de samenleving. Het geweten is in het Jodendom zeker geen bijverschijnsel, dat niet veel wetenschappelijke aandacht verdient. Het is misschien wel de enige bron van werkelijke waarden en normen in het menselijke leven: de keuze voor het goede. De goede neiging, die rond het begin van de puberteit tot volle wasdom komt, wordt gezien als een stukje van het G’ddelijke in de wereld. Het heeft als zodanig dus een enorm moreel gezag en verdient veel steun. Dit sluit echter niet uit dat het subjectivistisch is en uitgeschakeld kan worden.

Latente bewustzijn activeren
Iedereen voelt op zijn klompen aan dat het geweten een belangrijke rol speelt in vele intermenselijke situaties. In het maatschappelijke verkeer en in menig politiek debat wordt een beroep gedaan op het geweten, of het nu gaat om het milieu, doping in de sport, invloed van de media, geneeskunde, commerciële praktijken, biotechnologie of politiek. Het kwade in de mens heeft een enorme emotionele impact. Vandaar dat het goede in een soort dialectische spanning met het kwade leeft en sterk emotioneel gekleurd is. Het Jodendom stelt, dat een lagere vorm van geweten aangeleerd wordt in het socialisatieproces maar dat het ingebed kan worden in een hogere vorm van bewustzijn, die de mens van Boven meegekregen heeft. De opdracht van de mens is dit latente bewustzijn actief en dominant te maken. In dit opzicht lijkt het enigszins op kennis. Een aantal logische structuren heeft de mens meegekregen met de geboorte – de mens is dus geen tabula rasa. Zij moeten alleen in de praktijk van deze wereld geactiveerd, gecultiveerd en gerealiseerd worden. Het menselijke ideaal is bereikt wanneer het aangeboren en aangeleerde gewetensinstinct parallel loopt met de Hemelse reflectie van het geweten.

Wie is de natuurlijke bondgenoot van de mens?
Antoninus, de Romeinse keizer, vroeg eens aan Rabbi Jehoeda Hanasi: ‘Vanaf welk moment heerst de slechte neiging over de mens? Vanaf het moment van de vorming van de mens in de buik of vanaf het moment dat hij geboren wordt?’ Rabbi Jehoeda antwoordde dat de slechte neiging reeds aanwezig is vanaf het moment dat de foetus een menselijke vorm krijgt in de baarmoeder. Antoninus was het niet met hem eens: ‘Als dat zo is zou hij zijn moeder een schop geven en de buik verlaten. Men moet zeggen dat de kwade neiging in de mens treedt vanaf het moment dat hij geboren wordt. Hierop riep Rabbi Jehoeda uit dat hij dit had geleerd van Antoninus en dat hiervoor inderdaad een bewijs te vinden is in een vers (pasoek) (Genesis 4:7): ‘Bij de ingang loert de zonde’ (B.T. Sanhedrien 91b). De kwade neiging is van begin af aan aanwezig in de mens maar kan gecultiveerd en tegengewerkt worden. Zo noemt Rava (B.T. Soeka 52b) de kwade neiging in eerste instantie een voorbijganger. Wanneer men er veel aandacht aan besteedt, wordt de kwade neiging een gast en uiteindelijk wordt het de baas in het leven van de mens. Gewenning aan kwade praktijken leidt tot verslaving. Rav Assi zei dat de kwade neiging ‘in eerste instantie op een draad van een spinnenweb lijkt, maar uiteindelijk is hij zo sterk als de leidsels van een wagen (vgl. Jeremia 11:17; B.T Soeka 52b).

Verslaving
Deze bijna onverbrekelijke band van de mens met zijn kwade neiging lijkt op verslaving aan het kwade. Deze verslaving is uiteindelijk tragisch: de kwade neiging lijkt in het begin zoet maar is uiteindelijk bitter’ (J.T. Sjabbat 14:3). Men kan de aardse neiging aantrekken en afstoten. Wanneer men zich daarvoor open stelt, is het al snel gedaan met het geweten van de mens. Rabbi Sjimon ben Lakiesj zei dat de Satan (hinderaar) identiek is aan de aardse neiging en hetzelfde is als de doodsengel’ (B.T. Bava Batra 16a). De aardse neiging verleidt de mens tot moreel onrecht, waarna hij hem aanklaagt in de Hemel. Dan wordt hij uiteindelijk als doodsengel naar beneden gestuurd. In ieder geval leidt te veel hechting aan het aardse gevoel tot (spirituele) destructie. Goed en kwaad zijn continu in gevecht met elkaar in het binnenste van de mens. Goed zonder kwaad en kwaad zonder goed bestaat niet in deze wereld.

Verborgen strijd
Geweten heet in het Hebreeuws `matspoen’ wat `het verborgene’ betekent. Onder de oppervlakte van de huid wordt doorlopend strijd geleverd tussen goed en kwaad. De meeste mensen merken dit niet. Uit de spanning tussen goed en kwaad ontspruiten gewetensvolle ingevingen. Het geweten in het Jodendom is dus niets meer maar ook niets minder dan de dialectiek tussen goed en kwaad, die onderhuids en veelal ongemerkt continu aanwezig is en bij tijd en wijle berichten doorgeeft aan het bewustzijn. Vanaf de Bar- of Bat-mitsva leeftijd (12-13 jaar) tot de dood er op volgt, kent deze interne psychische spanning pieken en dalen en bepaalt zij het morele gehalte van de mens. Volgens de Talmoed liggen vrijwel alle levensgegevens van de mens al voor zijn geboorte vast. Het enige waar hij werkelijk vrij in is, is de keuze tussen goed en kwaad. Het geweten is dus het centrale aandachtspunt in ieder menselijk leven. `Hoeveel goeds heb ik kunnen realiseren in mijn leven en hoeveel kwaads heb ik kunnen sublimeren tot iets positiefs’ vormt de centrale levensvraag bij ieder individu.

Interne spanning
De kwade neiging is ook kwaadaardig tegenover het goede in de mens zelf. Rabbi Jehosjoe’a ben Levi zegt dat het normaliter zo is dat wanneer iemand twee of drie jaar samenwoont in een omgeving met een ander, men vriendschappelijke contacten heeft aangeknoopt. Maar de slechte neiging groeit met de mens mee tot in zijn ouderdom en desondanks is deze thanatos (doodsdrift) nog op hoge leeftijd actief. Zelfs op zijn honderdste verjaardag zal de kwade neiging de mens nog proberen te perverteren. Door steeds toe te geven aan de aardse neiging versterkt men zijn invloed door gewenning. Volgens de Talmoed is het mogelijk om de aardse verdorvenheid in de persoon te onderdrukken. Hoewel Rabbi Jitschak stelt, dat ’s mensens slechte neiging elke dag nieuwe impulsen krijgt en elke dag probeert de mens tot vernietigende overtredingen te brengen, is dit nu juist de uitdaging in het leven op deze aardse wereld.

Combinatie van goed en slecht
De mens is een unieke combinatie van goed en slecht. Wanneer wij – ondanks alle weerstand – kiezen voor het goede is dat een beloning waard in de vorm van nabijheid en benadering van het G’ddelijke. Een ziel in de hemel heeft geen verleidingen en hoeft ook niet voor het goede te vechten. Hier op aarde staat de mens doorlopend bloot aan verleidingen en gelegenheden om zijn niveau te verlagen en zichzelf te degraderen. In Avot van Rabbi Nathan (16) staat dat de kwade neiging dertien jaar ouder is dan de goede neiging. Langzamerhand ontwikkelt zich een gewetensfunctie en met het dertiende jaar bij een jongetje en met het twaalfde jaar bij een meisje probeert die steeds meer weerstand te bieden aan de aardse impulsen die de mens vanuit zijn jeugd gewend was te volgen.

Oude koning
Onze Wijzen legden een interessant detail in deze bloot: wanneer men op weg is naar een avera (overtreding) gaat men met de hele `nesjomme’: men gaat ervoor. Maar wanneer men op weg is naar een mitsva worden alle ledenmaten lui. De aardse neiging is nu eenmaal koning over onze 248 ledenmaten terwijl de goede neiging als het ware gevangen zit in een soort spiritueel cachot. De slechte neiging heeft de overhand en het kleine innerlijke stemmetje van het geweten lijkt zwak en onmachtig. Dat zei ook Rabbi Ammi bar Abba op de vers (Prediker 9:15): ‘Er was een kleine stad met weinig mensen’. De kleine stad is het menselijk lichaam. `Met weinig mensen’ slaat op de ledematen. ‘Een grote koning trok tegen haar op en belegerde haar’ dit slaat op de kwade neiging. ‘En richtte hoge belegeringstorens tegen haar op’, dit slaat op de averot van de mens (zijn overtredingen). ‘En in die stad bevond zich een arme, wijze man, die haar had kunnen redden door zijn wijsheid’, dit slaat op de goede neiging die vol van wijsheid is en tot tesjoeva (inkeer) en goede daden aanzet (B.T. Nedariem 32b).

De kracht van het goede
Ook gaat de Talmoed in op de verschillende manieren waarop de invloed van de goede neiging en het geweten versterkt kan worden. Rabbi Levi bar Chama zei in naam van Rabbi Sjimon ben Lakiesj dat men de goede neiging meer energie geeft door zich kwaad te maken over het morele verval. Indien dat niet helpt, moet men zich bezig houden met de Tora. Bezig zijn met G’ds Tora verzwakt de kwade neiging. Indien hiermee de kwade aandrift wordt overwonnen is het doel bereikt. Maar als dit niet lukt, zegt men Sjema – de verklaring van de Eenheid van het Opperwezen. Als ook de kracht van Sjema geen effect sorteert, wendt men memento mori aan: herinner u de dag van uw dood, omdat dit over het algemeen de aardse neiging tot bedaren brengt. Intellectuele inspanning, zoals Torastudie koelt de warme passie van de lage driften in de mens af.

Levenselixer
Tora leren wordt gezien als de remedie tegen de kwade neiging en de versterking van de positieve krachten van het geweten. De Tora wordt nogal eens vergeleken met vuur en de kwade neiging met metaal. Wanneer men de kwade neiging in het vuur legt kan men er alle vormen en voorwerpen van maken. Zo ook is de kwade neiging te vormen en sublimeren door het leren van Tora die vergeleken wordt met vuur (Avot van Rabbi Natan 16). De enige werkelijke `krachtpatserij’ in het Jodendom is degene die zijn aardse neiging beheerst (Pirkee Avot 4). De Tora heeft twee aspecten in deze: de intellectuele inspanning dooft het vuur van de passie. Tevens geeft de Tora duidelijke richtlijnen waar het geweten nogal eens labiel reageert.

Krachtbron
Toch heeft ook de kwade aandrift een geweldige power. Rav Sjmoe’eel bar Nachman zei: De uitspraak ‘En zie het was goed’, hetgeen bij de schepping staat, slaat op de goede neiging maar de uitdrukking ‘Zie het was heel goed’ (Genesis 1:31), dat is de kwade neiging. Is de kwade neiging dan heel goed? In sommige opzichten wel! Zonder materiële `drives’ zouden mensen geen huis bouwen, niet huwen, geen kinderen krijgen en geen handel drijven. Want de wereld ‘is gebaseerd op jaloezie, lust en op eerzucht’. Als men de aardse neiging kan ombuigen tot iets positiefs heeft men er een enorme krachtbron bij. Als de aardse neiging zijn `powercentrale’ ten dienst stelt van het goede in de mens, ontstaat een metamorfose. Een nieuw – en beter – mens is geboren. Dit zijn veelal gave mensen, Tsadikiem, die niets slechts in de wereld kunnen zien.

De aardse neiging geslacht
Het Messiaanse toekomstperspectief is voor de kwade aandrift niet positief. Rabbi Jehoeda, de zoon van rabbi Elai, zei dat in de toekomst G’d de kwade neiging zal slachten voor de heiligen en voor de slechte mensen. Voor de heiligen leek de kwade neiging altijd een onoverkomelijke `hoge berg’ terwijl hij voor slechte mensen als een haartje zo licht leek. Beide partijen zullen huilen bij de uiteindelijke afrekening met de kwade neiging. De Tsadikiem zullen zeggen: “Hoe konden wij deze moeilijke horde ooit nemen en deze hoge berg bedwingen”?! De verdorvenen zullen huilen en zeggen: “Hoe konden wij dit kleine haartje niet onderdrukken?”. Vandaag de dag wordt het geweten als een kritische innerlijke stem ervaren. Het wijst ons op onze fouten. Vaak is tegenwoordig de G’ddelijke opdracht of de leer van de Tora – helaas – niet meer het richtsnoer.

Subjectief en emotioneel
De norm is tegenwoordig subjectief en emotioneel. Het geweten is nu veel meer een emotie dan een intellectuele uitdaging. Is de stem van het geweten een reflectie van ons diepste innerlijk of is het een stem die ons herinnert aan externe normen, vanuit een G’ddelijke opdracht, vanuit onze opvoeding of vanuit de natuur? Wanneer het geweten gedegradeerd is tot een emotie is dat tevens een dooddoener in de discussie. We kunnen er niet verder over praten, omdat het gevoel nu eenmaal de uiteindelijke maat der dingen is, waaraan alles wordt afgemeten. De goede neiging in het Jodendom is wellicht het geweten. Het is dat vonkje G’ddelijkheid in de mens dat hem zijn unieke karakter geeft en verheft boven het dier, dat alleen zijn instinct lijkt te volgen. Het G’ddelijke in de mens moet ontwikkeld en ingekleurd worden in interactie met concrete situaties. Dat geschiedt voornamelijk door studie en verinnerlijking van de Tora.

Tegenstelling
De goede neiging is in alles het tegenovergestelde van de kwade neiging. De goede neiging komt later aan bod. Het heeft een veel zachter stemmetje maar heeft desondanks veel invloed op de richting van het menselijk handelen. Uiteindelijk gaat het in dit leven om de keuze tussen goed en kwaad. Deze wereld is de arena waar onze standvastigheid in deze keuze wordt uitgetest. Waarom wordt de mens als een vat vol tegenstrijdigheden geschapen, tussen goed en kwaad heen en weer geslingerd?

Theologie van de binding aan het lichaam
Het verschil tussen het fysieke en het geestelijke is sinds mensenheugenis een probleem. Reeds in de antieke oudheid was dit onderscheid het centrale thema van filosofische bespiegeling. De mensheid is er ook tegenwoordig nog niet uit. Inmiddels staat in ieder geval één aspect van discrepantie buiten kijf: in de materiële realiteit bestaat het begrip ruimte en plaats. In een geestelijke wereld zijn ruimte en plaats ondenkbaar. In den geest bestaat slechts begripsmatige ruimte. Begrippen die in bepaald opzicht vergelijkbaar zijn, heten elkaar nabij te liggen, terwijl elkaar uitsluitende denkbeelden “ver van elkaar staan”. In de fysieke wereld is het mogelijk twee stoffen met elkaar te fuseren; in een spirituele wereld is dit onmogelijk.

Engelenleer
Een goede illustratie van dit verschil vormt de leer omtrent Engelen. Bereesjiet Rabba 50:2 deelt ons mee, dat één enkele Engel niet twee opdrachten kan vervullen. Twee Engelen kunnen bovendien niet dezelfde missie delen. In het rijk van de geest bestaat geen ruimte, die verschillende aspecten van één Engel zou kunnen verenigen. Zou een Engel twee opdrachten hebben dan zou hij zich per definitie opsplitsen in twee wezens. Zouden twee Engelen dezelfde opdracht hebben dan moeten zij tot één wezen versmelten omdat er geen fysieke ruimte bestaat, die hen zou kunnen scheiden. Een materiële wereld is nodig om verschillende en zelfs tegenstrijdige zaken en concepten te verenigen.

Vat vol tegenstrijdigheden
Spirituele eenheden kunnen gebonden zijn aan lichamelijke objecten, zoals een menselijke ziel zich kan hechten aan een fysiek lichaam. Tegenstrijdige begrippen kunnen slechts via een aards object bij elkaar gebracht worden. Het klassieke voorbeeld van deze eenheid in verscheidenheid vormt de mens zelf. Puur spiritueel beschouwd zijn goed en kwaad onverenigbare tegenstellingen, die elkaar nooit zullen vinden. Bij Engelen, spirituele wezens, is een coëxistentie van moreel en immoreel ondenkbaar. Alleen in een fysiek lichaam kunnen goed en kwaad bestaan.

G’d schiep veel verschillende geestelijke begrippen, spirituele krachten, wetten, eenheden en principes waarmee het universum, geschapen werd en geleid wordt. Deze krachten en principes vormen vaak tegenstellingen en tegenstrijdigheden, zoals goed en kwaad, het strenge recht tegenover barmhartigheid, passiviteit en activiteit, vorm en massa en basale concepten als ‘geven’ tegenover ‘nemen’, mannelijkheid en vrouwelijkheid.

Energiefiguratie
De wezens uit de oneindige Engelenschaar vormen de geestelijke polen, die in interactie die processen op gang brengen, die nodig zijn voor de ontwikkeling en sturing van het universum. Een Engel is niets meer maar ook niets minder dan een configuratie van energie met een speciale opdracht. Soms verschijnen deze ‘gezanten’ ons in de vorm van natuurkrachten. In andere gevallen zijn Engelen directe gezanten, waarvan de Goddelijkheid onmiddellijk herkenbaar is.
Een aparte Engel vormt een aparte opdracht. Engelen voeren vaak verschillende opdrachten uit; soms ook tegengesteld. Er bestaat nauwelijks een mogelijkheid voor harmonieuze samenwerking in het rijk van de geest. De enige manier waarop verschillende spirituele onverenigbaarheden kunnen samenkomen, is door binding aan één gemeenschappelijk fysiek punt. Dat is de definitie van een mens: een vat vol tegenstrijdigheden. Hij bevecht de eeuwige strijd tussen zijn innerlijk goed en kwaad.

Geweten is bundeling van al het goede
De Joodse definitie van het geweten is het G’ddelijke in de mens, zijn nesjomme (spirituele ziel). In de hersenen zal er ongetwijfeld ergens een `gewetenscentrum’ zijn waar al die geestelijke energie contact krijgt met het lichaam en via ons lichaam met de aardse realiteit. De gewetensinhoud is goedheid, rechtvaardigheid, liefde en barmhartigheid. Het G’ddelijke in de mens is geen verlengstuk van onze persoonlijke idealen. Het G’ddelijke in de mens is ook geen ‘geborgenheid’. Ons geweten, ons G’ddelijke element is de beste tegenspeler in ons leven. Het leven kent niet allen positieve maar ook negatieve kanten. Het is niet alleen rozengeur, maneschijn of romantische idealen.
Liefde in het rijk van het G’ddelijke is hechting van het G’ddelijke in de wereld en dat betekent niet altijd een sympathieke keuze in de ogen van onze medemens. Het geweten heeft een tegenspeler nodig om ons leven diepte en zin te geven. Daarom is er in de Talmoed zoveel aandacht voor de kwade neiging in de mens. Door precies te weten waarop en hoe wij moeten reageren, kunnen wij spiritueel groeien. Door verdrijving of sublimatie van het kwade wordt de mens automatisch `gevuld en gevoed’ door het goede.

Hogere waarheid
Sinds de werken van de filosoof Emanuel Kant weten we dat we uitspraken over het G’ddelijke in de mens niet als gewone waarheden kunnen controleren of als falsifiëren. Het G’ddelijke in de mens eist dat hij op het scherpst van de snede zijn verstand, hart en ziel inzet voor positieve doelen. Ook het intellectuele aspect in het geweten is uitermate sterk. We moeten dat verheven denken durven gebruiken in de dagelijkse praktijk. Dan zal de wereld er gauw veel beter uitzien.
Maar uiteindelijk is de menselijke geest te beperkt en labiel voor een onfeilbare, duidelijke morele oordeelsvelling tussen goed en kwaad. Dat is de functie van de Tora: het stellen van eeuwige waarden en normen. Ook met deze Tora-gegevens zijn de keuzes al moeilijk genoeg…

©Dayan mr. drs. R. Evers