Gijzeling en gevangenenruil: Rabbi Meïr wilde zijn cel niet verlaten

Geschreven door Dayan mr. Drs. R. Evers

Leven de gegijzelde Israëlische soldaten nog? Terreur en gijzeling, de macht van de onmacht. Gijzeling was een onderdeel van de Romeinse tactiek om de veroverde provincies te pacificeren. Kinderen van overwonnen stamhoofden werden vastgehouden in Rome om te voorkomen dat hun vaders in opstand zouden komen tegen de Romeinen, één van de vroegste vormen van politieke gijzeling. Officieel hanteren vrijwel alle geciviliseerde landen het beginsel, dat met terroristen niet mag worden onderhandeld. Volgens de Joodse wet echter is gijzeling geen regeringsaangelegenheid doch een halachische kwestie. De Sjoelchan Aroech wijdt zelfs een apart hoofdstuk aan pidjon sjewoe’iem – het loskopen van gevangenen en gijzelaars. Onderhandelen met gijzelaars is een religieuze plicht: `iedere seconde, die men onbenut laat om gevangenen vrij te kopen wordt aangemerkt als een potentieel bloedvergieten’, aldus de Joodse codex. Gevangenen vrijkopen is een gebod van de hoogste orde, meldt ons de Talmoed. Geld dat is ingezameld voor de bouw van een synagoge, mag zonder meer worden aangewend voor het loskopen van gegijzelden, ondanks het algemene verbod van bestemmingswijziging van ingezamelde fondsen. Dezelfde bepaling geldt voor mensen, die door de autoriteiten op valse beschuldiging worden vastgezet. Rabbi Mosje Feinstein, die zelf in 1936 Rusland moest ontvluchten, voegt hieraan toe, dat deze bepalingen ook tegenwoordig nog gelden in `beschaafde landen’. Ongetwijfeld doelde hij op de communistische machthebbers.

Acuut levensgevaar
De urgentie en het dwingende karakter van de loskoopwetgeving in het Joodse recht wordt verklaard uit het acute levensgevaar, waarin gevangenen en gijzelaars zich doorgaans bevinden. Regelmatig waren joden over de hele wereld in de gelegenheid dit belangrijke gebod te vervullen. Uit de annalen van de Joodse geschiedenis in ballingschap zijn vele gevallen van gijzeling bekend. Gedurende de middeleeuwen werden Joden op zee door piraten overvallen en als slaven te koop aangeboden. De Joodse gemeenschap te Alexandrië kende een speciale belasting voor rijke gemeenteleden voor het vrijkopen van gevangenen. De primaire bestemming van tsedaka is armenzorg en ondersteuning van Torageleerden. Toch geldt als hoogste prioriteit het loskopen van gevangenen.

Talmoedische bronnen
In tractaat B.T. Bawa Batra (8a en 8b) staan enkele uitspraken, die dit bevestigen:

1. Ifrahormiez, de moeder van Sjawoermalka, stuurde eens een zak met gouden munten aan Rav Joseef met de mededeling, dat deze gelden bestemd waren voor `een grote mitsva’. Rav Joseef vroeg zich af wat zij hiermee bedoelde. Abaji vertelde hem, dat men geen tsedaka mag heffen van weeskinderen, zelfs niet ten behoeve van het loskopen van gevangenen. Uit deze uitspraak concludeerde Rav Joseef, dat het loskopen van gevangenen de hoogste prioriteit verdient.

2. Rawa zei eens tegen Rabba bar Mari: `Waarvan weten wij, dat het loskopen van gevangenen een bijzonder grote mitswa is? Men kan dit afleiden uit de pasoek (Jeremia 15:2): `de doodstraf schuldige ten dode, de vernietiging schuldige ter vernietiging, de hongersnood schuldige tot hongersnood en de gevangenschap schuldige tot gevangenschap’. Rabbi Jochanan verklaarde naar aanleiding van deze pasoek: `Hetgeen later in het vers staat, is erger’. Inmiddels weten we dat ook moderne gevangenissen in sommige geciviliseerde landen een hel zijn.

Geen uitstel
Maimonides beargumenteert deze prioriteit met het argument, dat gevangenen hongerig, dorstig en naakt zijn en in constant levensgevaar verkeren’ (Jad, hilchot anijiem 8:10). Hierbij is directe actie geboden; uitstel wordt beschouwd als bloedvergieten (Jore De’a 252:3). Ook een Torarol mag voor dit doel verkocht worden (R. David Segal, J.D. 252:2).
Rabbi M. Feinstein zatsal is van mening, dat ook gevangenen in `geciviliseerde’ landen in aanmerking komen voor hulp in deze categorie. Omdat gevangenen zich vaak in levensgevaar bevinden, moet voor hen, onder omstandigheden, meer dan eentiende worden afgestaan. Ieder gemeentelid kan door het gemeentebestuur naar draagkracht worden aangeslagen voor deze grote mitsva, aldus Rabbi Joël Sirkes (vgl. Ma’aser Kesafim p. 98). Het loskopen van vrouwelijke gevangenen gaat boven het loskopen van mannelijke gevangenen, omdat vrouwen in dergelijke omstandigheden nogal eens worden misbruikt (J.D. 252:8 en 10).

Motieven
Het Joodse volk heeft leren leven met gijzelingsdrama’s. Soms stonden religieuze motieven voorop: als men zich niet zou bekeren tot het christendom of de islam zou men gedood worden. Meestal ging het om financiële motieven, zoals in het geval van Rabbi Meïr uit Rothenburg (1230-1293). Deze wereldvermaarde geleerde had het plan opgevat om naar Israël te emigreren, omdat hij de vele vervolgingen in Duitsland beu was. Onderweg werd hij opgepakt door soldaten van de Duitse keizer die vreesde, dat velen het voorbeeld van Rabbi Meïr zouden volgen. De keizer wilde niet dat de Joden zijn land zouden verlaten; zij moesten blijven om zijn schatkist met grote geldsommen te spekken. Rabbi Meïr werd gegijzeld in het slot Ensisheim in de Elzas. De Joden boden een aanzienlijke losprijs om hun geliefde leraar uit de kerker te bevrijden. De losprijs bedroeg uiteindelijk 20.000 gouden Marken. Rabbi Meïr weigerde dit want hij vreesde dat de keizer dan meer vooraanstaande Joden gevangen zou nemen om zich met losgeld te verrijken. En zo bleef Rabbi Meïr tot zijn dood in de kerker. Veertien jaar later werd zijn stoffelijk overschot losgekocht door Süszkind Wimpfen uit Frankfort.

Levensgevaar
In de Misjna wordt bepaald dat men gevangenen niet boven hun waarde mag vrijkopen.
Het is echter de vraag of deze regeling onder alle omstandigheden van toepassing is. Als het gaat om het ontmoedigen van toekomstige gijzelingen is deze reden in oorlogssituaties niet van toepassing. De middeleeuwse Tosafisten (ca. 1250) vermelden deze laatste gedachte reeds in hun commentaar op de Talmoed waar verteld wordt, dat Rabbi Jehosjoe’a ben Chanania eens voor een exorbitant hoge prijs een kind vrijkocht uit Romeinse krijgsgevangenschap. De Tosafisten keurden de handelswijze van Rabbi Jehosjoe’a goed – hoewel in strijd met de Misjna – omdat Jeruzalem en Rome in oorlog waren. Over en weer krijgsgevangenen nemen is in een oorlogssituatie normaal en wordt niet gestimuleerd door hoge losprijzen. Israël verkeert helaas permanent in staat van oorlog met zijn buurlanden; de Misjna spreekt van een toestand van relatieve rust. In geval van oorlog is de regeling uit de Misjna niet van toepassing en zou men krijgsgevangenen ook buiten iedere proportie kunnen uitwisselen, aldus de Tosafisten.

Premie op wreedheid
Bovendien speelt in de Israëlische situatie nog een andere overweging. De terreurgroepen in Libanon springen doorgaans weinig zachtzinnig om met hun gijzelaars. Met name Israëlische gijzelaars verkeren in levensgevaar. Onder deze omstandigheden mag men volgens verschillende geleerden afwijken van de Misjna-regeling en meer dan normaal bieden voor krijgsgevangenen. Maharam Lublin verzet zich tegen deze uitleg omdat dit een aanmoedigingspremie zou vormen voor een slechte behandeling van krijgsgevangenen. Een doodsdreiging voor gijzelaars zou deze een hogere waarde geven als ruilobjecten, iets dat in de Talmoed en Sjoelchan Aroech nooit bedoeld kan zijn.

Levensgevaar prevaleert
Rabbi Chaïm Chizkia Medini (19e eeuw) meent echter, dat niets aan levensgevaar in de weg kan staan en dat het leven van `onze jongens’ zwaarder moet wegen dan welke limiet dan ook. In de actuele Israëlische realiteit zou volgens deze opvatting een ruil van één Israëli tegen 400 of 1000 terroristen niet absurd zijn. Het acute levensgevaar van één mens weegt op tegen slechts een potentiële bedreiging van de nationale veiligheid. Maar direct na zijn eigen mening publiceert Rabbijn Medini in zijn encyclopedie een brief van zijn vriend Nachoem Schächter uit Koretz, die omstandig aantoont, dat de regeling uit de Misjna met het plafond van `niet boven hun waarde’ juist geschreven is voor situaties van levensgevaar. `Iedere krijgsgevangene verkeert in levensgevaar’, hetgeen inderdaad ook het uitgangspunt vormt van de Talmoed. De opvatting van Rabbi Chaïm Medini, dat levensgevaar alle beperkingen terzijde schuift, vindt echter steun in een tweede commentaar van de Tosafisten naar aanleiding van de vrijkoop door Rabbi Jehosjoe’a ben Chanania, die een veel te hoge prijs bood. `In levensgevaar mag men veel meer bieden voor gijzelaars’, aldus deze middeleeuwse glossatoren.

©Dayan mr. drs. R. Evers