De Namen van G-d en de naam Israël
SuSan ‘Esther’ Koenigsberg
De twee meest voorkomende namen van G-d in de Tora zijn E-LO-H-IEMen A-DO-NOI (uit respect voor G ds heilige namen worden deze twee in het algemeen als Elokiem en Hasjem uitgesproken wanneer men ze niet in het gebed of tijdens het lezen van Tora uitspreekt). Elokiem wordt gewoonlijk beschouwd als de naam die G-d gebruikt als Hij optreedt in Zijn hoedanigheid als strenge rechter, terwijl de naam Hasjem in het algemeen in Tora gebruikt wordt als G-d optreedt in Zijn hoedanigheid als de Barmhartige, Genadige G-d. In de verslagen over de Egyptische onderdrukking is de overheersende naam Elokiem.
Ballingschap is zeker te associëren met de strenge kant van G-ds behandeling van Zijn volk. Als de eigenschap van Barmhartigheid zou overheersen, zouden we ons wellicht te gemakkelijk aanpassen aan de comfortabele omstandigheden van de ballingschap en zouden wij ons verlangen naar verlossing verliezen. (Zie wat er in de moderne tijd gebeurt, waar de ballingschap vergezeld gaat met G-ds Midat HaRachamiem en de mensen zich behoorlijk comfortabel voelen met de situatie waarin zijn leven en meewarig kijken naar en spreken over Joden die uitdrukkelijk verlangen naar de spoedige komst van de Masjiach.)
In de Parasjat Waëra ((Sjemot/Ex. 6:2-9:35) vinden wij beide namen terug. Het is Elokiem Die tegen Mosjé spreekt, Die het Volk streng en hard behandeld heeft en Die ook streng tegen Mosjé spreekt wegens zijn uitbarsting tegen Hasjem aan het eind van de vorige parasja. Maar dan zegt Hij tegen Mosjé: „Ik ben Hasjem .” De Naam Elokiem wordt voorafgegaan door het woord wajedabbeer – G-d sprak, waarvan Rasji zegt dat het een strenge manier van spreken is, terwijl de woorden van Hasjem worden voorafgegaan door het woord wajjomeer – G-d vertelde, waarvan Rasji zegt dat dit een zachtere manier van spreken is. En Zijn woorden van hoop en belofte tot het Volk beginnen met dezelfde verklaring: „Ik ben Hasjem .” Daar wordt verteld dat G-d het Volk uit Egypte zal halen en het zal beschermen, verlossen en hen tot Zich zal nemen, dat Hij onze G-d zal zijn en ons tenslotte naar het beloofde land zal brengen. Deze stadia van verlossing worden opgesomd met de herhaling van de verklaring: „Ik ben Hasjem .” Het is alsof G-d tegen het ter neergedrukte volk zegt: „Tot nu toe hebben jullie Mij ervaren als Elokiem, maar vanaf nu zullen jullie kennismaken met Hasjem – de G-d van de Genade. De Egyptenaren daarentegen worden gestraft door Elokiem.
Ramban schrijft dat de naam E-l Sjad-dai G-d beschrijft wanneer Hij wonderen verricht die niet openlijk de normale gang van zaken in de natuur verstoren. Dit is de manier waarop de aartsvaderen G-d ervoeren, wanneer Hij hen verzekerde dat zij zouden overleven in tijden van hongersnood, wanneer Hij hen liet overwinnen over fysiek superieure vijanden en hen buitengewone rijkdommen liet verzamelen. Hoewel dat wonderen waren, deden zij geen van allen geweld aan de natuurlijke gang van zaken. Dus de aartsvaderen hadden G-d alleen maar ervaren in Zijn hoedanigheid van E-l Sjad-dai. Mosjé zou echter spoedig getuige zijn van iets dat de aartsvaderen nimmer aanschouwd hadden.
De eerder genoemde parasja begint met G-d die tegen Mosjé Rabbeinoe spreekt en hem vertelt over de beloften die Hij aan Awraham, Jitschak en Ja’akov gedaan heeft. En G-d vertelt ook dat Hij het geween van het Volk Israël gehoord heeft. Met andere woorden: G-d zal de Joden uit Egypte halen, niet alleen vanwege Zijn belofte aan de Awoti, maar ook wegens Zijn gevoelens voor ons.
Mosjé vertelt het volk wat G-d met hen van plan is, maar zij zijn te uitgeput om naar hem te luisteren. G-d geeft dan opdracht aan Mosjé om naar Par’o te gaan en hem te vragen het Volk te laten gaan. Mosjé werpt dan tegen, dat als de Israëlieten niet naar hem willen luisteren, hoe zal dan Par’o naar hem willen luisteren. Het kan niet zijn dat Mosjé bedoelt, dat als zijn eigen volk niet naar hem wil luisteren, hoe zal dan hun onderdrukker naar hem willen luisteren. Hij heeft immers zojuist verklaard waarom zij niet naar hem wilden luisteren: om dat zij te uitgeput waren van de slavenarbeid. Par’o is niet uitgeput van slavenarbeid. Dus misschien wil hij juist wel luisteren? Maar Mosjé’s tegenwerpingen zijn gebaseerd op zijn spraakgebrek.
Mosjé wijdt zijn falen om het volk te bereiken dus aan zichzelf en niet aan het volk. Dit is hoe een leider zich hoort te gedragen. Wanneer een rabbijn of leraar er niet in slaagt met zijn mensen te communiceren, moet hij niet de fout bij hen zoeken: zij zijn dom; zij zijn niet toegewijd genoeg, etc. Hij moet echter zichzelf onderzoeken of hij zich wel duidelijk heeft uitgedrukt: misschien had ik niet voldoende geduld, misschien heb ik het niet duidelijk uitgelegd, enz. Dit is een van de tekenen van nederigheid, die zulk een wenselijke karaktertrek vormen van een leider. En dat was een van de vele kwaliteiten die Mosjé Rabbeinoe tot De Leider en Leraar bij uitstek maakte.
Bnei Jisraël- de Israëlieten
De naam Bnei Jisraëlwordt doorgaans vertaald met ‘de Kinderen Israëls’. Dit is een foute vertaling. Een ben adam [lett.: een zoon van Adam] is het Hebreeuw voor ‘een mens’ en bnei adam is meervoud – mensen. Een echtgenoot is een ben zoeg [lett.: de zoon van een paar] en de echtgenote is een bat zoeg [lett.: de dochter van een paar]. En iemand van tachtig jaar is ben sjmoniem. Zo zijn er vele voorbeelden waar het woord ben niet de betekenis van ‘zoon’ of kind heeft. Het is een manier van uitdrukken in het Hebreeuws. Bnei Jisraëlzijn de Israëlieten.
Waarom zijn wij geen Bnei Awraham of Bnei Jitschak of genoemd naar de aartsmoeders?
De naam JISRAEL wordt gespeld met de J van J a’akov en J itschak, men de S van S ara [de letter I wordt in het Hebreeuws niet geschreven], met de R van R ivka en R achel, met de A van A wraham en de L van L ea. Dus de naam Jisrael omvat alle Aartsvaders en Aartsmoeders. Dit is niet de reden waarom wij zo genoemd worden, maar het is toch wel interessant
Bron (met toestemming):
Hoor Israël