Dilemma: iemand doden om de rest te redden?
Geschreven door Rabbijn prof. Efraim Sprecher en vertaald door de redactie.
Was het conform Halacha dat Jona van boord werd gegooid door de zeelieden?
Sanhedrin 74b leert dat wanneer gezegd wordt: “overtreedt [het verbod] zodat je niet wordt gedood”, dat hij dan ook het [verbod] moet overtreden. De enige uitzonderingen zijn afgodendienst, seksuele zonde en moord. Sanhedrin stelt dan de vraag hoe wij kunnen weten dat dit ook voor moord geldt. Dat spreekt voor zich. Men kan immers zeggen: “‘Is mijn bloed roder’? Misschien is het bloed van de volgende persoon roder.”
Rasji leert: “Kan iemand inschatten wiens bloed door Hasjem meer geliefd wordt? Degene die in deze dilemma wordt gezet kan niet zeggen ‘Je moet volgens de geboden leven [zie Wajjiqra/Lev. 18:5] en niet voor hen sterven.’ Het Schrift stelt dat je mag zondigen om iemands leven te redden omdat een Joods leven kostbaar voor Hasjem is. In deze situatie werd een andere Jood gedood. G’ds verbod op moord kan niet teniet worden gedaan.”
Rasji maakt hiermee duidelijk dat het verboden is een persoon te doden om een ander te redden. Hierdoor moeten we de vraag stellen waarom Jona tegen de zeelieden zei hem op te pakken en in zee te gooien [1:12]. Hoe was het mogelijk dat de zeelieden in staat waren Jona overboord te gooien? Wie zegt dat hun bloed roder is dan die van Jona? Dat Jona het toeliet om overboord te worden gegooid is een groot vraagteken, want zelfmoord plegen is een verbod.
Talmoed Jeroesjalmi Teroemot 8 leert: “Wanneer een karavaan op weg was en zij kwamen niet-Joden tegen die hen zeiden: ‘Lever iemand uit jullie groep aan ons uit om hem te doden, anders doden wij jullie allemaal’ betekent dit dat iedereen gedood moeten worden. Zij mogen niet een Joodse ziel overleveren. Wanneer de niet-Joden zelf iemand eruit pikt, zoals Sjeva ben Bichri [2 Sam. hfst.20], dan mogen ze hem overhandigen om te verkomen dat de rest gedood wordt.” Reesj Lakisj zei: “Dit heeft alleen betrekking op wanneer degene die uitgeleverd wordt de doodstraf opgelegd heeft gekregen zoals Sjeva ben Bichri.” Rabbi Jochanan zei: “Het is zelfs van toepassing wanneer iemand niet de de doodstraf heeft gekregen.”
Volgens het principe van “in een Halachisch geschil tussen Reesj Lakisj en Rabbi Jochanan, volgt de Halacha Rabbi Jochanan”, kunnen we begrijpen waarom het wel is toegestaan iemand over te dragen om gedood te worden wanneer hij specifiek wordt uitgekozen, zelfs als hij de doodstraf niet gekregen had. Door Jona’s aanwezigheid op de boot, was iedereen in gevaar. Toen zij hem overboord gooide was dit in overeenstemming met de Halacha.
Toch was de RaMBaM die in Jesodei Hatora 5:5 dezelfde mening toegedaan was als Reesj Lakisj. Hij schreef: “Als zij iemand hadden uitgekozen en zeiden: ‘Lever hem aan ons uit of wij doden jullie allemaal’, en hij net als Sjeva ben Bichri de doodstraf opgelegd heeft gekregen, dan moet je hem uitleveren. Toch mogen wij hen niet instrueren dit te doen. Sterker, als hij geen doodstraf opgelegd heeft gekregen, dan moeten zij allemaal gedood worden in plaats dat een Joodse ziel uitgeleverd wordt.”
Volgens de RaMBaM kunnen we ons afvragen waarom de zeelieden, G’ds vrezende individuen, het recht hadden Jona overboord te gooien. De RaMBaM oordeelde in idem 9:3 dat een ieder die een profetie onderdrukt [zoals Jona dit gedaan heeft] een doodsvonnis vanuit de Hemel opgelegd krijgt. Maar de Talmoed benadrukt dat de persoon die uitgeleverd wordt, moet net als Sjev ben Bichri de doodstraf opgelegd hebben gekregen, dit in tegenstelling tot Jona die een Hemelse doodstraf opgelegd kreeg. Hierdoor was zijn bloed niet minder rood dan die van de zeelieden.
Misschien is er sprake van twee verschillende situaties? In de Jeroesjalmi had de betreffende persoon namelijk geen handelingen begaan wat een reden had kunnen zijn voor de niet-Joden om iedereen te doden. Dus, zonder doodstraf is er geen reden om hem uit te leveren om de anderen te redden. Jona – daarentegen – wist dat hij een Hemelse doodsvonnis over zichzelf had uitgeroepen toen hij voor de profetie wegliep. Waarom stapte hij aan boort waardoor de rest in gevaar zou komen?
Het was de zeelieden toegestaan hem overboord te gooien in het kader van: “als iemand je aanvalt om je te doden, doodt jij hem eerst.” Jona had dus een din van Rodef. Daarom hadden de zeelieden het recht zichzelf te beschermen en zichzelf te redden.
We kunnen deze stelling bewijzen middels het verhaal van Sjimson [Richteren 15]. Nadat hij de Fillistijnen had gedood, vluchtte Sjimson naar Jehoeda. Na een ruzie, bonden mensen van Jehoeda hem vast en leverden hem over aan de Filistijnen, want Sjimson dook bij hen onder. Ohr Sameach verklaart het feit dat zij Sjimson hadden uitgeleverd – ondanks hij geen doodstraf opgelegd had gekregen – was te danken aan het feit dat hij een gemeenschap in gevaar had gebracht, omdat de Filistijnen opzoek waren naar hem om wraak te kunnen nemen op Sjimson en een ieder die met hem te maken had. Er wordt dan verwezen naar Rama [Chosjen Misjpat 425:1]: “wie het publiek in gevaar brengt, zoals iemand die vals geld drukt op een plaats waar de overheid het verbiedt, is de wet van Rodef toepasbaar.
©Rabbijn prof. Efraim Sprecher 2011