Het gebed van de aarde
“Je kunt kilometers kijken en je ziet geen mens. Er is geen water. Wij zijn nu goed aangekomen aan de berg Tabor (vanaf Akko) en wij hebben nog geen mens gezien. Misschien is dit wel een verwerkelijking van wat er staat in de Bijbel, van hoe het land er uit zal zien“.
(The innocents abroad or the new Pilgrim’s progess, 1867)
De aarde van Erets Israël was uitgedroogd, en werd door zand en stenen bedekt. Er woei een hete chamsin. De lucht was drukkend en benauwd.
Toen sprak de aarde tot de hemel: “Heb toch medelijden met me. Ik heb dorst, geef mij wat water.” De hemel erbarmde zich over haar en er verschenen wolken, die de aarde bevochtigen.
Enig tijd later begon de aarde weer te smeken: “Ik heb het koud, ik ben helemaal naakt. Had ik maar een hemd aan mijn lijf.”
Toen kwamen er talrijke grassen, gewassen, bloemen en bomen uit de aarde op, en bedekten haar als een bont gekleurde deken.
Maar nog altijd was de aarde van Erets Israël niet tevreden. Ze zei: “Mijn dorst is wel gelest en ik ben niet naakt meer, maar ik heb honger.”
Toen kwamen er de beste granen en de mooiste vruchten uit de aarde op.
Men zou kunnen denken dat nu alle wensen van de aarde waren vervuld, maar toch zei ze: “Lieve G’d, ik ben zo eenzaam.”
Toen bracht G’d duizenden Joden uit alle hoeken van de wereld bij elkaar om de aarde van Erets Israel gezelschap te houden, haar te verzorgen en al haar wensen te vervullen.
De aarde sprak tot de Joden: “Ik heb geen honger of dorst mee, ik ben niet meer naakt of eenzaam, maar ik zou graag net zo willen zijn als de andere landen van de wereld.”
“Hoe bedoel je dat?” vroegen de Joden.
“Wel,” antwoordde de aarde, “mooie vruchten en ijvere arbeiders zijn heel aardig, maar ik wil dat er grote huizen, hospitalen, scholen en universiteiten op mijn bodem verrijzen.”
De ijverige arbeiders begrepen de wenk van de aarde en vervulde deze wens. Er begon een groot gehamer en geklop. De aarde veranderde in een beschaafd land van de eerste rang.
Maar zie daar! Een land kan niet in vrede leven, als het de goede buur niet bevalt, en er was niet één “goede” buur, maar er waren er tientallen. Jaloers overvielen zij het mooie land en begonnen te roven en te plunderen. Daarop bad de aarde tot G’d: “Almachtige G’d, G’d van Avraham, Jitschak en Ja’aqov! U heeft al mijn wensen vervuld. Maar één ding wil ik U vragen: schenk mij vrede en bescherm mij tegen mij vijanden!”
En de goede G’d schonk de bewoners van de aarde van Erets Israël wapens om zich te verdedigen. Sindsdien is het land volmaakt tevreden. De aarde bidt niet meer, maar spreekt haar dank uit.
Bron: Nieuwe Joodse Sprookjes
Foto’s: Uitzicht op het Meer van Tverja/Tiberias (© van Kena) en Jeroesjalajiem (Belzer Synagoge)
Mazzal Tov,