De Lijdende Knecht van Jesaja volgens de Targoem Jonathan ben Uziël

Geschreven door Suighnap; inleiding door Devorah

Christenen over het algemeen interpreteren de Lijdende Knecht van Jesjajahoe als een persoon en wel als de persoon van de Masjiach ben Dawied. Sommige onder hen maken gebruik van de Targoemiem, de Aramese vertaling, om hun standpunt juist te bendrukken. De Targoem Jonathan (geschreven door Jonatan Ben Uzi’el; student van Hillel de Oude) in het bijzonder geeft volgens hen nog wel zo’n visie weer bij Jesjajahoe 52:13. Op de volgende wijze zouden zij het kunnen vertalen:

In de Hebreeuwse tekst van Tenach staat: “Hineh yaskil avdi yarum v’nisa vegava me’od… zie mijn knecht voorspoedig zijn, hij zal verhoogd zijn en heel hoog zijn”… In de Targoem staat hier (men maakt dikwijls gebruik van de ‘Jastrow’, een bekend Talmoedisch woordenboek): “Ha yitzlach avdi m’shcha y’ram vinasei v’yitkif lachada… zie mijn knecht de messias zal hoog zijn en verhoogd worden en heel groot zijn…” Deze vertaling zou daarnaast ook o.a. te vinden in het geschrift ‘Arba’ah veEsrim’ (Tenach-vertaling met Targumim en commentaren) waar de Targoem Jonatan deel van uitmaakt.

Is dit wel correct? Passen de Christenen deze Joodse teksten correct toe? Mogen wij de vraag voor onszelf stellen dat sommige – goed bedoelde christenen – de lat te hoog voor zichzelf leggen waardoor zij op een terrein gaan bevinden waar merendeels geen kennis van hebben?

Dit artikel is een samenraapsel van een discussie tussen een Jood (schrijver van dit artikel), Ben Noachied en een Christen. We hebben deze discussie zodanig bewerkt dat je het als een artikel kunt lezen. 98% van dit artikel is de Jood aan het woord deze mensen op zodanige wijze tracht uit te leggen hóe zulke teksten moet lezen. De opzet is aan te tonen dat de overtuiging van de Christelijke kant – zowel in Jesjajahoe als in de Targoem – ondermeer gebaseerd op het verkeerd uitleggen van de Hebreeuwse grammatica!

Zoals de schrijver van dit artikel vaak zegt:

Vrede!

Targoem Jonathan
Wat vertelt het Targoem Jonathan? En waarom laten de apologeten nooit de verzen uit het Targoem zien, die juist handelen over de lijdende persoon uit Jesaja 53? Mattheus 26:63, Matteus 27:12, Mattheus 27:14, Marcus 14:61 en Marcus 15:5 vertellen allemaal dat Jezus zijn mond niet open deed voor Pilatus, noch voor de hogepriesters, en tenslotte werd hij als een schaap naar de slacht geleid. Handelingen 8:32 refereert daar rechtstreeks & letterlijk aan:

“Als een schaap werd hij naar de slacht geleid; als een lam dat stil is bij zijn scheerder deed hij zijn mond niet open, …” – en Filippus verwijst met deze passage onmiskenbaar naar Jezus.

Je zou daarmee verwachten dat de apologeten op z’n minst de passage 53:7 zouden citeren, waar hij als een lam ter slachting werd geleid, en als een schaap, dat stom is voor het aangezicht van zijn scheerders, Zijn mond niet open deed. Waarom doen ze dat niet? En de overige verzen dan? Indien je het Targoem daadwerkelijk zou kennen, zou je het antwoord meteen weten.

Het Targoem Jonathan betreft zeer bekende Joodse tekst en staat gewoon in iedere Mikra’ot G’dolot. De Targoemiem veranderen vaak grote delen van de oorspronkelijke tekst om belangrijke elementen van de Joodse gedachtewereld aan de hand van de Bijbeltekst verhalend te verwoorden. Er bestaan meerdere Targoemiem (Targoem Neofiti, Targoem Jeruzalem, Targoem Onkelos, etc), en ze vertellen allemaal wat anders.

Jesaja 53 wordt in het Targoem Jonathan gebruikt om iets over Israel te zeggen ten tijde van de Moshiach. Israel komt voornamelijk met de lijdende knecht overeen. Ook andere krijgen volkeren ervan langs aangezien zelfs zij in de Targoem-tekst onderdeel zijn van het lijdende gedeelte van de knecht. De Moshiach is in het Targoem daarentegen voornamelijk het overwinnende gedeelte van de knecht die op de overige volkeren zegeviert en het buitgemaakte verdeelt. Dat vertellen de apologeten er allemaal niet bij. Ja, meestal laten ze slechts de eerste zin zien:

“Zie, Mijn knecht, de Moshiach, zal voorspoedig zijn; hij zal verheven zijn en toenemen, en buitengewoon sterk zijn.”

Desondanks krijgt eveneens de Mosjiach het af en toe zwaar te verduren (eveneens hij is deel van Israel!). Het Targoem maakt in Jesaja 42:19 duidelijk dat iedereen die berouw voelt, G-d’s knecht wordt genoemd – zelfs de kwaadaardigen. Maar er is meer: Waar in de Bijbelse Jesaja-tekst de knecht een verdorven gelaat heeft en een verdorven gedaante – meer dan andere zonen van mensen-, daar neemt in het Targoem Jonathan Israel deze plaats in:

“Zoals het Huis van Israel veel dagen naar hem uitzag, want hun gelaat was verdorven, meer dan dat van iemand, en hun gedaante meer dan van andere zonen van mensen.”

Het gelaat van de Moshiach was juist mooier dan dat van andere mensen, zoals uit Targoem Jonathan 45:3 blijkt. Waar in de Bijbelse Jesaja-tekst, de knecht:

“als een rijsje voor G-d’s aangezicht opbloeit, zoals een wortel uit dorre aarde, terwijl hij geen gedaante noch heerlijkheid had”, daar vertelt het Targoem Jonathan dat “de tsaddikiem (rechtvaardigen) voor G-d zullen opbloeien en zich zullen vermeerderen als opschietende wortels, en zoals een boom die zijn wortels naar stromend water zendt. Ze zullen zich vermeerderen tot een heilige generatie in het Land”…:

En wie is de “man van smarten” uit het Targoem J’honathan? De andere naties! Zij die op de generatie van Tsaddikiem (rechtvaardigen) neerkeken, zullen zich volgens het Targoem “neerbuigen en weeklagen zoals een man van smarten en zoals iemand die voorbestemd is om ziek te zijn”. De Targoem-tekst vervolgt:

“En alhoewel de aanwezigheid van de Shechinah van ons (Israel) verwijderd is, zijn zij (de andere naties) degenen die worden veracht en niet gewaardeerd:”

En wie is degene die als geslagen en geplaagd door G-d werd beschouwd in de Targoem-tekst van Jesaja 53:4? Israel!

“… hoewel wij als geplaagd werden beschouwd, geslagen voor G-d, en verdrukt.”:

In vers 53:7 is de Moshiach zelfs tegengesteld aan de knecht uit de Tanach. Degenen die de rol van de lijdende knecht op zich nemen, zijn de machtigen onder de mensen — zij zullen door de Moshiach worden opgeleverd als een schaap naar de slachter, en zoals een monddood lam voor zjin scheerders. Maar tegenover de Moshiach, vertelt het Targoem, zal er niemand zijn die zijn mond opent of een woord zegt:

“Hij bad, en hij werd beantwoord, en hij opende zijn mond en werd geaccepteerd. De machtigen onder de mensen zal zal hij opleveren als een schaap naar de slachter, en zoals een monddood lam voor zjin scheerders – er zal voor hem niemand zijn die zijn mond opent of een woord zegt.”

Vrijwel het tegengestelde aan de boodschap van Handelingen 8:32. Het begint duidelijk te worden waarom apologeten deze teksten buiten beschouwing laten. En wie worden uit de angst en het gericht weggenomen? Israel!

“Hij (de Moshiach) zal onze bannelingen vanuit de angst en het gericht (letterlijk: “afstrafingen”) naar zich toe brengen. Wie zal in staat zijn de wonderlijke dingen die ons zullen overkomen in die dagen, te vertellen? Want hij zal ervoor zorgen dat de overheersing van Israel door de heidenen verdwijnt…”

En op wie komen de zonden te liggen? Kijk maar hoe de Targoem-tekst vervolgt:

“.., en hij zal de zonden die wij hebben begaan op hen (de heidenen) leggen.”

In vers 53:9 handelt de Moshiach alweer vrijwel tegengesteld aan de knecht van de Tanach. In plaats van dat men zijn graf bij de goddelozen stelt, zal hij de onrechtvaardigen in Gehinnom stellen. En in plaats van bij de rijke in zijn dood te zijn, stelt hij degenen die rijk zijn in de dood van uiterste vernietiging:

“Hij zal de onrechtvaardigen in Gehinnom stellen, en degenen die rijk zijn qua bezittingen in de dood van uiterste vernietiging, zodat zij die zonde begaan zich niet [meer] zullen vestigen, noch misleiding zullen spreken met hun mond”:

In vers 53:10 van de Tanach, behaagde het J-H-W-H om de knecht te verbrijzelen; hij heeft de knecht daar ziek gemaakt. En nadat hij zich tot schuldoffer heeft gesteld, dan zal hij zaad zien en zijn dagen verlengen. In het Targoem is het alweer Israel die met deze lijdende knecht correspondeert. En het is eveneens Israel wiens dagen zullen worden verlengd, en het is Israel die zaad/nakomelingen zal zien, en het zijn zij die de Torah van G-d uitvoeren, die zullen voortgaan in Zijn goede geluk:

“Maar het is het goede plezier van J-H-W-H om het overblijfsel van Zijn volk te verbrijzelen/testen en te zuiveren, om hun zielen te reinigen van zonde. Dezen zullen het koninkrijk van hun Moshiach bezien, hun zonen en hun dochters zullen worden vermenigvuldigd, zij zullen hun dagen verlengen. En zij die de Torah van hun G-d uitvoeren, zullen voortgaan in Zijn goede geluk.”

In het Targoem krijgt de Moshiach het slechts tweemaal misschien moeilijk, namelijk op het moment dat de andere naties hem buitensluiten. En zelfs in deze twee gevallen kan de betreffende tekst net zo goed betrekking hebben op Israel. Bovendien, als je terugkijkt, zou je dan kunnen beweren dat het Targoem de P’shat (letterlijke/simpele, contextuele betekenis) van de Jesaja-tekst geeft? De context laat de betekenis, zoals het Targoem die weergeeft, niet eens toe. Het Targoem is daarom Midrash Aggadah.

Tot vrijwel alle teksten heb ik direct toegang, aangezien de meesten in de boekenkast staan. Veel van die citaten die op internet worden verspreid bestaan niet eens – ze zijn verzonnen. En de Teksten die wel bestaan, worden meestal uit hun context geciteerd. En als er dan een tekst niet uit z’n context wordt geciteerd, dan wordt er weer geen rekening gehouden met de gelaagdheid.

Waar het de p’shat betreft, heeft de meerderheid van de grote Rabbijnen die zich met diepgaande tekst-analyse heeft beziggehouden, Jesaja 53 geïnterpreteerd als zijnde een verwijzing naar Israel of het rechtvaardige gedeelte van Israel (de Tsaddikiem). Maar er zijn ook andere meningen, waar eveneens de messiaanse uitleg er één van is. Deze wijken echter erg af van de Christelijke interpretatie. Daarom ben ik eigenlijk wel enigszins benieuwd of Christenen vanuit de context van de Tanach – dus los van het Christelijke Testament – kunt uitleggen waarom Jesaja 53 messiaans zou zijn.

Zowel grammaticaal als contextueel is de opvatting dat de p’shat van het drieënvijftigste hoofdstuk van Jesaja een collectief betreft, de meest natuurlijke en logische.

Wat individuen betreft, worden Moshe Rabeinoe, Malki-tsedek, Rabbi Akiva, Moshiach, etc., door Talmoed Bavlie, Jeroeshalmie, verscheidene midrashiem en de Zohar allen als optie genoemd. Ook op Rachel, en zelfs der alter Rebbe worden delen uit Jesaja 53 in Likoetej Moharan als drash toegepast. Verreweg het meeste kan onmogelijk als p’shat worden begrepen — de context sluit p’shat vaak als optie uit.

Er zijn echter enkele Rabbijnen die het drieënvijftigste hoofdstuk uit het Boek van de profeet Jesaja als een letterlijke verwijzing (p’shat) naar de Moshiach zagen. Rabbi Moshe Alshich is daar een voorbeeld van, hoewel de betreffende moshiach daar Koning David is(!). Ik weet dat bijvoorbeeld Sa’adia Gaon Jesaja 53 interpreteerde als een verwijzing naar Jeremia. Het betreft daar inderdaad eveneens de p’shat. Zelf vind ik het één van de minder waarschijnlijke opties. Een collectief ligt contextueel en grammaticaal het meest voor de hand.

In de Christelijke Bijbel staat vervolgens: Hij is uit den angst en uit het gericht weggenomen; en wie zal Zijn leeftijd uitspreken? Want Hij is afgesneden uit het land der levenden; om de overtreding Mijns volks is de plage op Hem geweest.

Er staat in de Joodse Bijbel geen “angst” maar “onderdrukking” en “oordeel”, geen “leeftijd” maar “generatie” en er staat ook niet “de plaag op hem, maar op hen… De overtreder wordt gestraft voor zijn eigen overtredingen. Israel, ging in ballingschap vanwege Israel’s overtredingen. Vul de dikgedrukte letters “Israel, G-d’s volk” in en je zult zien dat het zelfs bijzonder goed klopt in de bovenstaande Christelijke vertaling: “Want Israel, G-d’s volk, is afgesneden uit het land der levenden; om de overtreding van Israel, God’s volk, is de plage op Israel, God’s volk geweest.”
Zoiets heet rechtvaardigheid.

De profeten spreken
Toch blijven Christenen de tekst in die wijze verstaan als of het een persoon gaat. Hoe kan ik een boek beoordelen aan de hand van slechts twee bladzijden? Een relatief klein fragment uit het Boek van Jesaja – het laatste stukje van hoofdstuk 52 en hoofdstuk 53 – verwijst naar een knecht

die enige gelijkenis vertoont met figuren als Mozes (die eveneens de knecht van G-d genoemd werd, bijvoorbeeld in Numeri 12:7), Rabbi Akiba (vooral i.v.m. zijn dood), Jezus (voornamelijk vanwege zijn kruisiging, offer en onschuld), etc. Om te zien wie de knecht uit het Boek Jesaja is, zullen de betreffende passage in de context moeten bekijken van het Boek waarin hij staat.

Ten eerste: Allereerst is van belang te achterhalen wat Jesaja zegt over de knecht. Slechts elf hoofdstukken voor het bewuste hoofdstuk 52b-53, zegt het Boek:

Jesaja 41:8-9:
Maar jij, Israel, Mijn knecht! jij Jakob, die Ik uitverkoren heb! het zaad van Abraham, Mijn liefhebber! Jij, welke Ik gegrepen heb van de einden van de aarde, en uit haar bijzonderste geroepen heb; en zeide tot u: Jij bent Mijn knecht; u heb Ik uitverkoren, en heb u niet verworpen.

Hier wordt onmiskenbaar Israel G-d’s knecht genoemd.
(Terzijde: Er staat in Jesaja 42:22:

dat betekent letterlijk: “en hij is een beroofd en geplunderd volk”. Het geplunderde en beroofde volk Israel wordt ook hier met de “hij” (de knecht) gelijkgesteld. Echter, sommige vertalingen vertalen

(hij) minder correct (hoewel mogelijk) met “dit”). Slechts acht hoofdstukken voor het bewuste hoofdstuk 52b-53:

Jesaja 44:1:
Maar hoor nu Mijn knecht Jakob, en Israel, die Ik uitverkoren heb!

Weer wordt letterlijk Israel G-d’s knecht genoemd.

Jesaja 44:2:
Zo zegt J-H-W-H, uw Maker, en uw Formeerder van de buik af, Die u helpt: Vrees niet, o Jakob, Mijn knecht, en jij, Jeschurun, die Ik uitverkoren heb!

Weer wordt onomwonden Israel gelijkgesteld aan G-d’s knecht. (“Jeschurun” is een synoniem voor Israel, zie bijvoorbeeld: http://www.infoplease.com/ce6/society/A0826223.html )

Jesaja 44:21a:
Gedenk aan deze dingen, o Jakob, en Israel! Want jij zijt Mijn knecht, Ik heb u geformeerd

Nogmaals wordt letterlijk Israel G-d’s knecht genoemd.

Jesaja 44:21b:
Jij bent Mijn knecht, Israel, jij zult door Mij niet vergeten worden.

Nogmaals wordt de knecht bij naam genoemd: Israel.

Jesaja 43:10:
Jullie zijn Mijn getuigen, spreekt de J-H-W-H, en Mijn knecht, die Ik uitverkoren heb; opdat jullie het weten, en Mij geloven, en verstaan, dat Ik Degene ben, [dat] voor Mij geen G-d geformeerd is, en na Mij geen zijn zal.

Weer wordt het volk Israel aan de knecht gelijkgesteld.
Slechts zeven hoofdstukken voor het bewuste hoofdstuk 52b-53:

Jesaja 45:4:
Om Jakobs’, Mijn knechts’ wil, en Israels’, Mijn uitverkorenen; ja, Ik riep u bij uw naam, Ik noemde u toe, hoewel u Mij niet kende.

Slechts vier hoofdstukken voor het bewuste hoofdstuk 52b-53:

Jesaja 48:20:
Ga uit van Babel, vlucht van de Chaldeeën, verkondig met de stem van het gejuich, doet dat horen, breng het uit tot aan het einde van de aarde, zeg: J-H-W-H heeft Zijn knecht Jakob (Jacob = Israel) verlost!

Steeds weer is Israel de knecht van G-d. Slechts drie hoofdstukken voor het bewuste hoofdstuk 52b-53:

Jesaja 49:3:
En Hij heeft tegen Mij gezegd: Jij bent Mijn Knecht, Israel, door Welke Ik verheerlijkt zal worden.

Nogmaals wordt de knecht bij naam genoemd: Israel. En kijk naar de context in hetzelfde hoofdstuk:

Jesaja 52:4:
Want zo zegt J-H-W-H: Toen trok mijn volk naar Egypte om daar als vreemdeling te verblijven, en Assur heeft het zonder reden onderdrukt.

Jesaja 52:6:
Daarom zal mijn volk in die dagen Mijn naam kennen, dat Ik het ben, Die spreekt: Zie, hier ben Ik.

Jesaja 52:9:
Breek uit in gejuich, jubel eenparig, puinhopen van Jeruzalem, want J-H-W-H heeft Zijn volk getroost, Hij heeft Jeruzalem verlost.

En ter bevestiging: dezelfde knecht – die telkens wordt gelijkgesteld met het volk Israel – wordt eveneens in het meervoud aangesproken:

Jesaja 54:17:
Elk wapen dat tegen u gesmeed wordt, zal niets uitrichten, en elke tong die zich voor het gericht tegen u keert, zullen jullie in het ongelijk stellen. Dit is het deel van de knechten van J-H-W-H en hun recht van Mijnentwege, luidt het woord van J-H-W-H.

Jesaja 63:17:
Waarom liet U ons afdwalen, J-H-W-H, van uw wegen, verhardt U ons hart, zodat wij U niet vreesden? Keer weer ter wille van Uw knechten, de stammen van Uw erfdeel.

Jesaja 65:8:
Zo zegt J-H-W-H: Zoals men, wanneer er nog sap in een druiventros gevonden wordt, zegt: Verderf hem niet, want er ligt een zegen in – zo zal Ik doen ter wille van Mijn knechten, dat Ik niet alles verderf.

Jesaja 65:9:
En Ik zal uit Jakob nakomelingschap doen voortkomen en uit Jehoedah een erfgenaam voor mijn bergen; mijn uitverkorenen zullen ze bezitten en mijn knechten zullen daar wonen.

Jesaja 66:14:
Als u het ziet, zal uw hart zich verblijden, en uw gebeente zal gedijen als het jonge groen; de hand van J-H-W-H zal zich aan Zijn knechten doen kennen en Hij zal toornen op zijn vijanden.

Telkens als de knecht/knechten een naam krijgt – en dat gebeurt vele malen -dan betreft het een verwijzing naar Israel. Daarentegen wordt de Moshiach in het Boek Jesaja nergens letterlijk genoemd onder de titel “knecht.” Daardoor is het niet geheel uitgesloten dat het desondanks om de Moshiach zou kunnen gaan, maar het pleit zondermeer zeer sterk voor de interpretatie waarin de lijdende knecht een verwijzing is naar Israel, of naar het gedeelte dat Israel representeert.

Ten tweede:
Er staat niet dat de knecht omwille van onze schuld heeft geleden, maar vanwege onze schuld:

” … Maar hij is

= vanwege/vanuit onze overtredingen (niet: “om” onze overtredingen) verwond,

… Maar hij is

= vanwege/vanuit onze ongerechtigheden (niet: “om” onze ongerechtigheden) is hij verbrijzeld…”

” … Hij is uit de angst en uit het gericht weggenomen; en wie zal Zijn leeftijd uitspreken? Want hij is afgesneden uit het land van de levenden; om (vanwege!) de overtreding van Mijn volk is de plaag op hun(!) geweest.” De Hebreeuwse letter “mem” duidt afkomst (of vergelijking) aan.

Let ook op
… Maar hij is

(“lamo”),

wat letterlijk betekent “aan/op hun” (meervoud!). Daar is grammaticaal wel een mouw aan te passen, door de term “naga”, die ervoor komt, mee te nemen in de betekenis van het woord, zodat ook de individuele interpretatie niet onmogelijk wordt. In beide gevallen is de interpretatie waarbij de knecht een verwijzing is naar Israel, of representatief gedeelte van Israel, een goede mogelijkheid. Echter, de interpretatie waarbij de knecht een verwijzing zou zijn naar een individu, zoals de Moshiach, is slechts in één van de gevallen een mogelijkheid. Ook dit spreekt in het voordeel van een pluriforme knecht.

Ten derde: Een ander punt betreft het de term
… Maar hij is

(b’motav)

– dat betekent: “in zijn doden”, en niet: “in zijn dood”. “In zijn dood” is in het Hebreeuws

Weer een sterk punt dat pleit voor de interpretatie van de knecht als een pluriforme eenheid, in tegenstelling tot een individu. De enige manier waarop dit woord de enkelvoudige vorm aan kan nemen, is vanwege het feit dat een meervoudig zelfstandig naamwoord in het Hebreeuws grammaticaal soms eveneens enkelvoudig kan worden begrepen, hoewel een enkelvoudige applicatie van een meervoudig woord eigenlijk alleen mogelijk is als de context dit afdwingt. Desondanks kan ik akkoord gaan met zowel een meervoudige (waarschijnlijker) als een enkelvoudige (minder waarschijnlijk) betekenis van het woord. Jezus stierf (hooguit) 1 keer voordat hij ten hemel voer. De knecht Israel is een pluriforme eenheid, dus kent het meerdere doden – de doden van Israel. De zin is prima van toepassing op het volk Israel – zowel als meervoudige applicatie als enkelvoudig. De messiaanse interpretatie is echter alleen mogelijk bij de minst waarschijnlijke vertaling.

Ten vierde: Eveneens belangrijk is de uitdrukking

Deze uitdrukking is betrekkelijk algemeen in de Tanach en betekent niet eeuwig leven, maar een duidt op verlenging van het tijdelijke aardse leven. Er wordt van Jezus gezegd dat hij na zijn opstanding eeuwig leven ontving. De Hebreeuwse combinatie voor “Eeuwig leven” is echter

Aangezien er dus een term bestaat voor het “eeuwige leven”, pleit het gebruik van de uitdrukking

door Jesaja, tegen de intentie van het eeuwige leven. Nogmaals: het is zeker niet zo dat bijvoorbeeld de Moshiach, of een ander individu hierdoor uitgesloten wordt. Maar verreweg de meest logische vertaling betreft een verlenging van het tijdelijke aardse bestaan, aangezien beide termen bekend zijn in de Tanach en het Hebreeuwse woordgebruik.

Ten vijfde: De combinatie

verwijst altijd naar biologische nakomelingen – geen spirituele volgelingen. Voor spirituele volgelingen of “figuurlijke” kinderen kan bijvoorbeeld de term

worden gehanteerd. Een stukje verderop in hetzelfde Boek van Jesaja wordt deze figuurlijke term gehanteerd (“Zing vrolijk, jij onvruchtbare, [die] niet gebaard hebt! maak geschal met vrolijk gezang, en juich, [die] geen barensnood gehad hebt! want de kinderen

van de eenzame zijn meer, dan de kinderen

van de getrouwde, zegt J-H-W-H.”). Dit pleit voor Israel als collectief, hoewel het niet tegen de messiaanse interpretatie pleit, TENZIJ het Jezus betreft die geen kinderen had. Om de Christelijke interpretatie overeind te houden, is het nodig om de letterlijke betekenis als metafoor te gebruiken voor “discipelen” of “gelovige Christenen.” Dat is mogelijk, maar eveneens aanzienlijk minder waarschijnlijk.

Als je kijkt hoe vaak

verwijst naar biologische nakomelingen, of echt zaad, en dit afweegt tegenover het aantal keren dat het gebruikt wordt om discipelen mee aan te duiden, dan kom je op ongeveer 200 tegen 0 in het voordeel van biologisch nakomelingschap, of echt zaad. Dat is een uitslag waar iedere voetbalploeg jaloers op zou zijn. Als je het specifieker gaat bekijken en je alleen concentreert op het Boek Jesaja, dan is de uitslag ongeveer 20-0; ook daar hoeft een voetbalploeg zich niet voor te schamen. En als je het nog specifieker gaat bekijken, en je je alleen concentreert op die instanties waar

naar fysiek nakomelingschap verwijst versus het aantal maal dat het refereert aan discipelen, dan is het 15-0! (zie Jesaja 65:9, , Jesaja 41:8, Jesaja 66:22, Jesaja 43:5, Jesaja 44:3, Jesaja 45:19, Jesaja 45:25, Jesaja 48:19, Jesaja 54:3, Jesaja 57:3, Jesaja 57:4, Jesaja 65:23, Jesaja 1:4, Jesaja 59:21, Jesaja 61:9). Vooral imposant is, dat de tegenstander geen enkel punt heeft kunnen maken in deze wedstrijd — nergens wordt

gebruikt als referentie naar discipelen. Daarmee is de winst natuurlijk nog niet binnen, maar de voorsprong is veelzeggend. Ook dit pleit weer in voordeel voor de interpretatie waarin de knecht naar Israel, of een representatief deel van Israel verwijst.

Ten zesde: De Hebreeuwse combinatie

kan duiden op de rechtvaardigheid van de knecht zelf, maar eveneens op het feit dat de knecht ANDEREN rechtvaardigt. De knecht zal de rechtvaardige rechtvaardigen, de rechtvaardige in het gelijk stellen, wettigen.

Ten zevende: Een ander punt is dat veel van de betreffende hoofdstukken grotendeels in de afgeronde tijd zijn geschreven. Slechts een klein gedeelte van Jesaja 52 en Jesaja 53 betreft toekomstige profetie. Er staat bijvoorbeeld: “hij was veracht en van mensen verlaten” en “hij was veracht en wij hebben hem niet geacht” en “Nochtans, onze ziekten heeft hij op zich genomen, en onze smarten gedragen; wij echter hielden hem voor een geplaagde, een door G-d geslagene en verdrukte”, dan betreft het daarmee het verleden. Wanneer Jesaja overschakelt naar de toekomende tijd vanuit een context die verband houdt met het eerder vermeldde verleden, betekent dit automatisch dat het daardoor eigenlijk geen betrekking kan hebben op de toekomst. Ook hier kan weliswaar weer een mouw aangepast worden, maar het maakt de Christelijke toepassing ook hier weer minder waarschijnlijk.

Nog belangrijker is de context van het betreffende hoofdstuk binnen de Tanach:

Jesaja 52:13-15:
Ziet, Mijn Knecht zal verstandelijk handelen; Hij zal verhoogd en verheven, ja, zeer hoog worden. Gelijk als velen zich over u ontzet hebben, alzo verdorven was Zijn gelaat, meer dan van iemand, en Zijn gedaante, meer dan van [andere] mensenkinderen; Alzo zal Hij vele heidenen besprengen, [ja], de koningen zullen hun mond over Hem toehouden; want denwelken het niet verkondigd was, die zullen het zien, en welken het niet gehoord hebben, die zullen het verstaan.

Er zijn Bijbelvertalingen – zoals de bovenstaande Staten Vertaling – die

als “besprengen” vertalen. Het werkwoord wordt op die manier behandeld als een afgeleide van

Dit is niet zondermeer fout, maar omdat het niet gespecificeerd wordt (hetgeen bij de betekenis “besprengen” vrijwel altijd het geval is), is het veel waarschijnlijker dat de betekenis “verrassen, verbazen” is. Maar hier zijn beide vertalingen mogelijk.

Een deel van dit vers staat in de verleden tijd – daar betreft het dus zaken die zich in Jesaja’s verleden hebben afgespeeld. In Jesaja’s verleden hadden velen zich over Israel ontzet – zijn uiterlijk was meer verdorven dan van andere volken. Echter, in Jesaja’s toekomst zal het volk Israel weer worden verhoogd, hetgeen bij de landen nogal wat verbazing veroorzaakt, aangezien het een vervolgd en gehavend volk is. Israel wordt weer het volk waarin G-d verheerlijkt zal worden, een “volk van priesters”, zoals Exodus 19:6 zegt: “En gij zult Mij een priesterlijk koninkrijk, en een heilig volk zijn”, en zoals Jesaja het drie hoofdstukken eerder al had gezegd:

Jesaja 49:3:
En Hij heeft tot Mij gezegd: Gij zijt Mijn Knecht, Israel, door Welken Ik verheerlijkt zal worden.

Een volk waarvan inderdaad het gelaat verdorven was, meer dan van andere volken. Maar dat anderen de weg zal wijzen naar de ene G-d:

Zacharia 8:13,23:
En het zal geschieden, gelijk als gij, o huis van Juda! en gij, o huis Israels! geweest zijt een vloek onder de heidenen, alzo zal Ik ulieden behoeden, en gij zult een zegening wezen… Alzo zegt J-H-W-H der heirscharen: Het zal in die dagen geschieden, dat tien mannen, uit allerlei tongen der heidenen, grijpen zullen, ja, de slip grijpen zullen van een Joodsen man, zeggende: Wij zullen met ulieden gaan, want wij hebben gehoord, [dat] G-d met ulieden is.

Sommige Bijbelvertalingen zeggen in Jesaja 52:14 “aan/over Hem” i.p.v. “aan/over jou”, bijvoorbeeld de Lutherse Vertaling: “Gelijk velen zich aan hem ergeren zullen…”, of de Leidse Vertaling: “Gelijk velen zich over hem ontzet hebben…”. Vreselijk fout. Er staat duidelijk “aan/over jou”

– het is uitgesloten dat er “aan/over Hem” staat. Jesaja als onderdeel van het Joodse volk (de knecht), praat hier tegen het Joodse volk (de knecht).

Jesaja 53:1
Wie heeft onze prediking geloofd, en aan wie is de arm van J-H-W-H geopenbaard?

Welke boodschap? Welke prediking? Een half hoofdstuk eerder wordt gezegd:

Jesaja 52:7:
Hoe liefelijk zijn op de bergen de voeten desgenen, die het goede boodschapt, die den vrede doet horen; desgenen, die goede boodschap brengt van het goede, die heil doet horen; desgenen, die tot Sion zegt: Uw G-d is Koning.

Wat is de “arm van J-H-W-H “? Door het Boek Jesaja staan meerdere verwijzingen naar de “arm van J-H-W-H”, naar G-d’s kracht en actie voor de bevrijding van het Joodse volk uit de handen van hun onderdrukkers, zie bijvoorbeeld:

Jesaja 63:12-13:
Die den arm Zijner heerlijkheid heeft doen gaan aan de rechterhand van Mozes; Die de wateren voor hunlieder aangezichten kliefde opdat Hij Zich een eeuwigen Naam maakte? Die hen leidde door de afgronden; als een paard in de woestijn, struikelden zij niet.

Jesaja 62:8:
J-H-W-H heeft gezworen bij Zijn rechterhand, en bij den arm Zijner sterkte: indien Ik uw koren meer zal geven [tot] spijs voor uw vijanden, en indien de vreemden zullen drinken van uw most, waaraan gij gearbeid hebt!

Jesaja 52:10:
… Hij heeft Jeruzalem verlost. J-H-W-H heeft Zijn heiligen arm ontbloot voor de ogen aller heidenen…

Jesaja 51:9:
Ontwaak, ontwaak, trek sterkte aan, Gij arm van J-H-W-H! ontwaak als in de verledene dagen, [als] [in] de geslachten van ouds; zijt Gij het niet, Die Rahab uitgehouwen hebt, Die den zeedraak verwond hebt?

Ook in de rest van de Tanach wordt vaak gerefereerd naar de “arm van J-H-W-H “, zie bijvoorbeeld:

Exodus 14:31:
Ook zag Israel de grote hand, die J-H-W-H aan de Egyptenaren bewezen had; en het volk vreesde J-H-W-H, en geloofde in J-H-W-H en aan Mozes, Zijn knecht.

Exodus 15:6:
O J-H-W-H! heeft den vijand verbroken!

Deuteronomium 4:34:
…door een uitgestrekten arm, en met grote verschrikkingen; naar al hetgeen J-H-W-H, uw G-d, ulieden voor uw ogen in Egypte gedaan heeft? U is het getoond, opdat gij wetet, dat J-H-W-H die G-d is; er is niemand meer dan Hij alleen!

Deuteronomium 7:19:
De grote verzoekingen, die uw ogen gezien hebben, en de tekenen, en de wonderen, en de sterke hand, en den uitgestrekten arm, door welken u de J-H-W-H, uw G-d, heeft uitgevoerd; alzo zal de J-H-W-H, uw G-d, doen aan alle volken, voor welker aangezicht gij vreest.

Jeremia 21:5:
En Ik Zelf zal tegen ulieden strijden, met een uitgestrekte hand en met een sterken arm, ja, met toorn, en met grimmigheid, en met grote verbolgenheid.

Jeremia 27:5:
Ik heb gemaakt de aarde, den mens en het vee, die op den aardbodem zijn, door Mijn grote kracht, en door Mijn uitgestrekten arm, en Ik geef ze aan welken het recht is in Mijn ogen.

Psalm 44:3 (44:4)
Want zij hebben het land niet geerfd door hun zwaard, en hun arm heeft hun geen heil gegeven; maar Uw rechterhand, en Uw arm, en het licht Uws aangezichts, omdat Gij een welbehagen in hen hadt.

Verwijzingen te over naar bevrijding van het Joodse volk uit de handen van hun onderdrukkers. Jesaja 53:1 zegt: “Wie heeft onze prediking geloofd, en aan wien is de arm van J-H-W-H geopenbaard?” Dit staat in Jesaja’s verleden tijd. Wie had toen de boodschap geloofd dat G-d onze Koning was? Israel! Aan wie is de arm van J-H-W-H geopenbaard? Israel!

Jesaja 53:2:
Want Hij is als een rijsje voor Zijn aangezicht opgeschoten, en als een wortel uit een dorre aarde; Hij had geen gedaante noch heerlijkheid; als wij Hem aanzagen, zo was er geen gestalte, dat wij Hem zouden begeerd hebben.

Dit vers staat eveneens in Jesaja’s afgeronde (verleden) tijd en geeft de reden voor het ongeloof en de verbazing van de andere landen die zien dat het gehavende Joodse volk uiteindelijk weer wordt verhoogd. Het aangetaste en machteloze volk werd niet in staat geacht ooit nog weer op te komen in heerlijkheid. Vergelijk andere plaatsen in de Tanach waar het Joodse volk eveneens vergeleken wordt met een aangetaste boom of een plant die in de dorre grond staat, bijvoorbeeld Ezechiel 19:13:

Ezechiel 19:13:

Maar hij werd door grimmigheid uitgerukt, [en] ter aarde geworpen, en de oostenwind heeft zijn vrucht verdroogd; zijn sterke roeden zijn afgebroken en zijn verdroogd; het vuur heeft ze verteerd. En nu is hij geplant in een woestijn, in een dor en dorstig land.

Maar zoals in hetzelfde Boek Jesaja op meerdere plaatsen wordt aangegeven, is de toekomst van het rijsje, de spruit, in de dorre grond glorieus. En door dit volk zal G-d verheerlijkt worden:

Jesaja 60:21:
En uw volk zullen allen te zamen rechtvaardigen zijn, zij zullen in eeuwigheid de aarde erfelijk bezitten; zij zullen zijn een spruit Mijner plantingen, een werk Mijner handen, opdat Ik verheerlijkt worde.

Wat eveneens blijkt op andere plaatsen in de Tanach:

Hosea 14:6-8:
Zijn scheuten zullen zich uitspreiden, en zijn heerlijkheid zal zijn als des olijfbooms, en hij zal een reuk hebben als de Libanon. Zij zullen wederkeren, zittende onder zijn schaduw; zij zullen ten leven voortbrengen [als] koren, en bloeien als de wijnstok; zijn gedachtenis zal zijn als de wijn van Libanon. Efraim! wat heb Ik meer met de afgoden te doen? Ik heb [hem] verhoord, en zal op hem zien; Ik zal [hem] zijn als een groenende denneboom; uw vrucht is uit Mij gevonden.

Amos 9:15:
Ik zal hen planten op hun bodem, en zij zullen nooit meer weggerukt worden van den grond dien ik hun gegeven heb; spreekt J-H-W-H, uw G-d.

Jesaja 53:3:
Hij was veracht, en de onwaardigste onder de mensen, een man van smarten, en verzocht in krankheid; en [een] [iegelijk] was als verbergende het aangezicht voor Hem; Hij was veracht, en wij hebben Hem niet geacht.

Dit volgt het principe dat door het gehele Boek Jesaja wordt aangehaald. Het staat in Jesaja’s verleden tijd. Zoals reeds bleek had de verachte knecht – het steeds weer verachte Joodse volk – geen gedaante noch heerlijkheid, geen aanzien dat we begeerd zouden hebben. Het volk – de knecht – had het aanzien van een zieke. Zie wat Jesaja in hetzelfde Boek zegt, bijvoorbeeld:

Jesaja 1:5-6:
Waartoe zoudt gij meer geslagen worden? Gij zoudt des afvals des te meer maken; het ganse hoofd is krank, en het ganse hart is mat. Van de voetzool af tot het hoofd toe is er niets geheels aan hetzelve; [maar] wonden, en striemen, en etterbuilen, [die] niet uitgedrukt noch verbonden zijn, en geen derzelve is met olie verzacht.

Waar wordt hetzelfde van de Moshiach gezegd?
Of:

Jesaja 60:15:
In plaats dat gij verlaten en gehaat zijt geweest, zodat niemand door henen ging…

Waar wordt hetzelfde van de Moshiach gezegd?
Of:

Jesaja 49:7:
Dus spreekt J-H-W-H, de bevrijder van Israël, zijn Heilige, tot de verachte ziel, tot hem van wien het volk een afschuw heeft, tot dien knecht der overheerschers: Koningen zullen het zien en opstaan, en vorsten zullen aanbidden, om van J-H-W-H wil, die getrouw is, om den Heilige van Israel, die u heeft uitverkoren.

Waar wordt hetzelfde van de Moshiach gezegd?
Hier maken enkele Bijbelvertalingen ineens frappante grammaticale fouten (toeval?):

Jesaja 53:4-5
Voorwaar, hij droeg onze ellenden, en torste onze smarten; maar wij hielden hem voor enen geplaagde, die door G-d geslagen en vernederd was.

Maar hij is
= vanwege/vanuit onze overtredingen (niet: “om” onze overtredingen) verwond,

= vanwege/vanuit onze ongerechtigheden (niet: “om” onze ongerechtigheden) is hij verbrijzeld. De discipline/straf van onze vrede/welvaart, (en niet: “die ons de vrede aanbrengt” of “opdat wij vrede zouden hebben” of “die wij verdiend hadden”) was op hem, dat door zijn striemen (“wonden” is een logischere en waarschijnlijker vertaling dan “striemen”. Zie ook Jesaja 1:6, Genesis 4:23, Exodus 21:25, Spreuken 20:30 en Psalm 38:6; hoewel “striemen” niet fout is) ons heling zal zijn.

Het staat weer in Jesaja’s afgeronde tijd, het verleden, en het volgt het principe dat ook in het Boek Jeremia naar voren komt. De andere landen erkennen dat de knecht – het Joodse volk – de pijn heeft gedragen die men hem heeft aangedaan, ten behoeve van hun welvaart. Er wordt erkend dat zij het volk hebben laten lijden, dat ze zich tegoed hebben gedaan aan de knecht voor hun eigen belang en eigen verbetering, zoals eveneens Jeremia zegt:

Jeremia 50:7:
Allen, die hen vonden, aten hen op, en hun wederpartijders zeiden: Wij zullen geen schuld hebben; daarom dat zij gezondigd hebben tegen J-H-W-H, [in] de woning der gerechtigheid, ja, [tegen] J-H-W-H, de Verwachting hunner vaderen.

Waar wordt hetzelfde van de Moshiach gezegd?

Jeremia 10:25:
Stort Uw grimmigheid uit over de heidenen, die U niet kennen, en over de geslachten, die Uw Naam niet aanroepen; want zij hebben Jakob opgegeten, ja, zij hebben hem opgegeten, en hem verteerd, en zijn woning verwoest.

Waar wordt hetzelfde van de Moshiach gezegd?
Ook Jeremia – als hij spreekt over de knecht van G-d – verwijst naar de acties van de andere landen die van hem (de knecht) een zieke en geplaagde hebben gemaakt. Israel was niet onschuldig, maar de andere landen gingen te ver – zeker toen ze ook nog beweerden dat zij zelf niet schuldig waren aan het leed dat ze het Joodse volk aandeden. En – zoals Jesaja – spreekt eveneens Jeremia van de bevrijding van het volk, de knecht van G-d, uit de handen van deze landen:

Jeremia 30:10,17:
Gij dan, vrees niet, o Mijn knecht Jakob! spreekt J-H-W-H, ontzet u niet, Israel! want zie, Ik zal u uit verre [landen] verlossen, en uw zaad uit het land hunner gevangenis; en Jakob zal wederkomen, en stil en gerust zijn, en er zal niemand zijn, die [hem] verschrikke…. Want Ik zal u de gezondheid doen rijzen, en u van uw plagen genezen, spreekt J-H-W-H; omdat zij u noemen: De verdrevene. Het is Sion, [zeggen] [zij]; niemand vraagt naar haar.

De Me’am Lo’ez geeft het volgende commentaar: “Ja, het waren onze schulden”, vertellen de landen – “het waren wij die hen verwondden.” We waren misleid door onze leiders die vertelden dat we hen moesten pijnigen om welvaart te verkrijgen.”

Jesaja 53:6:
Dit is een belangrijk vers, omdat het twee mogelijkheden kent, twee legitieme vertalingen. De Hebreeuwse tekst zegt:

Dit betekent:
1) wij allemaal dwaalden zoals schapen, we keerden ieder naar z’n eigen weg, en J-H-W-H diende hem de ongerechtigheid van ons toe.
Of:
2) wij allemaal dwaalden zoals schapen, we keerden ieder naar z’n eigen weg, en J-H-W-H heeft zijn gebeden geaccepteerd voor de ongerechtigheid van ons allen.

Beide betekenissen zijn conform de Hebreeuwse tekst.

Vertaling 1 volgt hetzelfde principe als elders in het Boek Jesaja. Zoals gezegd: Israel is zelf zeker niet altijd onschuldig geweest en G-d hanteert de wreedheid van andere landen als stok om Israel te straffen, zie bijvoorbeeld hoofdstuk 10 begin van hetzelfde Boek Jesaja:

Jesaja 10:5:
Wee den Assyrier, [die] de roede Mijns toorns is, en Mijn grimmigheid is een stok in hun hand!

De naties erkennen hun dwaling en zien in dat G-d het Joodse volk – zijn knecht – op hun weg heeft geplaatst om de ongerechtigheden van de landen te gebruiken om Israel mee te straffen.

Vertaling 2 zegt “heeft zijn gebeden geaccepteerd voor”, omdat het werkwoord

eveneens kan worden vertaald als “bidden” of “(iets) verzoeken”. In dat geval heeft G-d het gebed/verzoek geaccepteerd van de knecht – (de gebeden van het volk Israel) – voor de ongerechtigheid van allen die Israel onderdrukten. Zoals je waarschijnlijk wel weet is het de gewoonte in veel Joodse gemeenschappen om te bidden voor het land of de plek waarin men woont. Zie ook de brief van Jeremia aan de Joodse ballingen in Babylon, waarin de profeet zegt:

Jeremia 29:7:
En zoekt den vrede der stad, waarhenen Ik u gevankelijk heb doen wegvoeren, en bidt voor haar tot J-H-W-H; want in haar vrede zult gij vrede hebben.

Jesaja 53:7:

[Als] dezelve geëist werd, toen werd Hij verdrukt; doch Hij deed Zijn mond niet open; als een lam werd Hij ter slachting geleid, en als een schaap, dat stom is voor het aangezicht zijner scheerders, alzo deed Hij Zijn mond niet open.

Dit vers is zeer tekenend voor hetgeen telkens met het Joodse volk is gebeurd en een steeds terugkerend thema in de Tanach. Zie bijvoorbeeld

Psalm 44:12:

Gij geeft ons over als schapen ter spijze, en Gij verstrooit ons onder de heidenen.

Of

Psalm 44:23:

Maar om Uwentwil worden wij den gansen dag gedood; wij worden geacht als slachtschapen.

Of

Zacharia 11:4-5

Alzo zegt J-H-W-H, mijn G-d: Weidt deze slachtschapen. Welker bezitters hen doden, en houden het voor geen schuld; en een ieder dergenen, die ze verkopen, zegt: Geloofd zij J-H-W-H, dat ik rijk geworden ben! en niemand van degenen, die ze weiden, verschoont ze.

Zacharia 7:
Dies heb ik deze slachtschapen geweid…

In de Tanach wordt het Joodse volk onmiskenbaar geduid als een volk dat als slachtschapen is behandeld. Waar in de Tanach wordt dit even onmiskenbaar van de Moshiach gezegd?

Jesaja 53:8:

Hij is uit den angst en uit het gericht weggenomen; en wie zal Zijn leeftijd uitspreken? Want hij is afgesneden uit het land der levenden; om (vanwege!) de overtreding Mijns volks is de plage op Hem (hun! – niet “hem”) geweest.

Toen het Joodse volk werd gestraft vanwege zonden die het had begaan in het verleden, zette het er geen onrecht of geweld tegenover, maar liet het onrecht over zich heenkomen, zonder zich te verzetten – zoals al eerder bleek in andere verzen. Ook hier hebben veel Bijbels (toevallig?) een vrij opportunistische zwenking in de vertaling gemaakt. Wellicht hebben ze, zoals eerder kort genoemd

“lamo” verward met

“lo”: naar/aan hem.

“lamo” is een synoniem van

“Lahem”: (hen/henzelf ; aan/naar hen ; voor hen/henzelf.

Indien dit op de meest logische manier was vertaald, was het niet mogelijk geweest om de knecht op een individu van toepassing te laten zijn. Er staat namelijk: “Vanwege de overtreding mijns volks is de plage op hun geweest.” Ieder goed woordenboek laat zien dat

lamo en

lahem

synoniemen zijn. Als gezegd, valt daar wel een grammaticale mouw aan te passen, door de term “naga”, die ervoor komt, mee te nemen in de betekenis van het woord, zodat ook de individuele interpretatie niet onmogelijk wordt. Echter, in beide gevallen is de interpretatie waarbij de knecht een verwijzing is naar Israel, of representatief gedeelte van Israel is, een goede mogelijkheid. Echter, de interpretatie waarbij de knecht een verwijzing zou zijn naar een individu, zoals de Moshiach, is slechts in één van de gevallen een mogelijkheid. Ook dit spreekt in het voordeel van een pluriforme knecht.

I.v.m.

lamo; zie ook andere toepassingen van lamo in het Boek Jesaja:

Jesaja 16:4:
Laat mijn verdrevenen onder u verkeren, o Moab! wees gij hun een schuilplaats voor het aangezicht des verstoorders (letterlijk: “wordt een schuilplaats voor hen” lamo); want de onderdrukker heeft een einde, de verstoring is te niet geworden, de vertreders zijn van de aarde verdaan.

Jesaja 23:1:
De last van Tyrus. Huilt, gij schepen van Tarsis! want zij is verwoest, dat er geen huis meer is, dat niemand er meer ingaat; uit het land Chittim is het aan hen (lamo) openbaar geworden.

Jesaja 26:14:
Dood zijnde zullen zij niet [weder] leven, overleden zijnde zullen zij niet opstaan; daarom hebt Gij hen bezocht, en hebt hen verdelgd, en Gij hebt al hun (letterlijk: “je zult iedere nagedachtenis aan hen – lamo- vernietigen”) gedachtenis doen vergaan.

Jesaja 26:16:
J-H-W-H! in benauwdheid hebben zij U bezocht; zij hebben [hun] stil gebed uitgestort, als Uw tuchtiging over hen (lamo) was.

Jesaja 30:5:
Hij zal hen allen beschaamd maken door een volk, dat hun (lamo) geen nut kan doen, noch tot hulp, noch tot voordeel, maar tot schande en ook tot smaadheid zijn zal.

Jesaja 43:8:
Breng voort het blinde volk, hetwelk ogen heeft, en de doven, die oren hebben (letterlijk: “aan hen” lamo).

Jesaja 44:7
En wie zal, gelijk als Ik, roepen en het verkondigen, en het ordentelijk voor Mij stellen, sedert dat Ik een eeuwig volk gesteld heb? en laat ze de toekomstige dingen, en die komen zullen, hun (letterlijk “aan hun” lamo) verkondigen.

Jesaja 44:15:
Dan is het voor den mens om te verbranden, dan neemt hij daarvan, en warmt er zich bij; ook ontsteekt hij het, en bakt er brood bij; daarenboven maakt hij er een god van, en buigt zich [daarvoor], hij maakt er een gesneden beeld van, en knielt er voor neder.

Ook de vertaling van bovenstaand vers is niet helemaal correct, omdat zowel lamo alsook de context naar meervoud, of een algemeen onderwerp verwijst. Het vers maakt deel uit van een passage over aanbidders van afgodsbeelden. De meervoudstoepassing van het woord

(afgod)

is niet ongewoon (Zie bijvoorbeeld Psalm 97:7) en in de Hebreeuwse tekst verwijst Jesaja naar degenen die afgodsbeelden maken en naar de afgodsbeelden zelf – niet naar een enkeling die een beeld maakt. Dat is niet alleen in de Masoretische Teksten duidelijk, maar eveneens de LXX heeft het betreffende vers correct vertaald: “en van de rest maken ze voor henzelf goden, en ze aanbidden hen.” Verder is het gebruik van lamo een bewijs van de meervoudsvorm, of een aanduiding voor een algemeen onderwerp.

Jesaja 48:21
En: Zij hadden geen dorst, [toen] Hij hen leidde door de woeste plaatsen; Hij deed hun (letterlijk “aan hun” lamo) water uit den rotssteen vlieten; als Hij den rotssteen kliefde, zo vloeiden de wateren daarhenen.

De Christelijke vertalingen
Jesaja 53:9:
Drie vertalingen:

Leidse Vertaling:
bij goddelozen werd zijn graf gesteld, bij onderdrukkers zijn grafheuvel, hoewel hij geen geweld had gepleegd, en er geen bedrog in zijn mond was.

Lutherse Vertaling:
Men heeft hem willen begraven bij de goddelozen, maar hij is in zijnen dood geweest als een rijke, omdat hij niemand onrecht gedaan heeft, noch bedrog in zijnen mond geweest is.

Staten Vertaling:
En men heeft Zijn graf bij de goddelozen gesteld, en Hij is bij den rijke in Zijn dood geweest, omdat Hij geen onrecht gedaan heeft, noch bedrog in Zijn mond geweest is.

Bovenstaande Bijbelvertalingen (en vele andere Bijbelvertalingen) hebben iets gemeen. Net als in het voorgaande vers is namelijk eveneens hier opportunistisch omgesprongen met het meervoud. Nu betreft het de term

(b’motajv) – dat betekent in eerste instantie: “in zijn doden”, en niet: “in zijn dood”. “In zijn dood” is in het Hebreeuws

(b’moto).

De context geeft geen enkele aanwijzing dat het een enkelvoudige applicatie moet zijn – er is werkelijk geen enkele reden om dit woord als enkelvoudig neer te zetten. Jezus stierf (hooguit) één keer. De knecht Israel is een optelsom van meerdere individuen, dus kent het meerdere doden – de doden van Israel. De zin is prima van toepassing op het volk Israel, maar zonder de opportunistische vertaling van de term

als “zijn dood”, is ook dit vers niet van toepassing op een individu.

Als vervolg op voorgaand vers, wordt hier duidelijk gemaakt dat het Joodse volk er inderdaad geen onrecht tegenover stelde op het moment dat het werd gestraft voor de schulden uit het verleden middels het geweld door andere naties. De geschiedenis laat zien dat veel Joden liever stierven met het Sh’ma op de lippen, dan verder te leven en hun geloof in G-d af te zweren. Op deze manier werden er velen vermoord. Niet vanwege misdaden, maar vanwege hun Joodse achtergrond of om hun bezittingen. De Holocaust is daar slechts een recent voorbeeld van. Het vers staat in Jesaja’s afgeronde tijd – zijn verleden -, dus hier wordt niet de Holocaust bedoeld, maar de vervolgingen van Israel die in Jesaja’s verleden hebben plaatsgehad.

Jesaja 53:10:
Maar het behaagde J-H-W-H hem te verbrijzelen. Hij maakte hem ziek. Wanneer hij zichzelf ten schuldoffer gesteld zal hebben, zal hij nakomelingen zien en een lang leven hebben en het voornemen van J-H-W-H zal door zijn hand voortgang hebben.

Ten eerste: er staat niet “wanneer hij zichzelf…”, maar “Als….”. Met bovenstaande vertaling wordt het conditionele principe namelijk enigszins verborgen (als… dan….).
Ten tweede staat er niet “door zijn hand”, maar “in zijn hand”

Ten derde kan de term

op twee manieren worden vertaald. אשם verwijst naar een zonde die met opzet is begaan, zie bijvoorbeeld Jeremia 51:5:

…want hunlieder land heeft de schuld vol gemaakt tegen den Heilige van Israel.

In dat geval staat er in Jesaja 53:10:

En J-H-W-H wenste hem te verbrijzelen, hij maakte hem ziek. Als zijn ziel schuld zou bekennen, zal hij nakomelingen zien, hij zal zijn dagen verlengen, en G-d’s doel zal in zijn hand voortgang hebben.

Maar ook de Christelijke vertaling van

is hier grammaticaal correct, aangezien het ook kan verwijzen naar een schuld-offer, zie bijvoorbeeld Leviticus 5:15:

Als een mens door overtreding overtreden, en door afdwaling gezondigd zal hebben, [wat] [onwetende] van de heilige dingen van J-H-W-H, zo zal hij tot zijn schuldoffer J-H-W-H brengen een volkomen ram uit de kudde, met uw schatting aan zilveren sikkelen, naar den sikkel des heiligdoms, ten schuldoffer.

Het conditionele principe (als… dan….) is hier cruciaal. Vergelijk:

Jeremia 18:8
Maar [indien] datzelve volk, over hetwelk Ik [zulks] gesproken heb, zich van zijn boosheid bekeert, zo zal Ik berouw hebben over het kwaad, dat Ik hetzelve gedacht te doen.

In dit geval zal de knecht nageslacht zien als hij schuld bekend (of: “zichzelf ten schuldoffer gesteld zal hebben”). Eveneens van groot belang is de vertaling van de Hebreeuwse term

De term verwijst naar biologische nakomelingen of naar echt zaad – geen discipelen. Een paar voorbeelden uit het Boek Jesaja uit de directe omgeving van hoofdstuk 53:

Jesaja 65:9:
En Ik zal zaad (tsara’) uit Jakob voortbrengen, en uit Jehoedah een erfbezitter van Mijn bergen; en Mijn uitverkorenen zullen het erfelijk bezitten, en Mijn knechten zullen aldaar wonen.

Jesaja 41:8:
Maar jij, Israel, Mijn knecht! jij Jakob, die Ik uitverkoren heb! het zaad (tsara’) van Abraham, Mijn liefhebber!

Jesaja 66:22:
Want gelijk als die nieuwe hemel en die nieuwe aarde, die Ik maken zal, voor Mijn aangezicht zullen staan, spreekt J-H-W-H, zo zal [ook] uw zaad (tsara’) en uw naam staan.

Jesaja 43:5:
Vrees niet, want Ik ben met u; Ik zal uw zaad (tsara’) van de opgang brengen, en Ik zal u verzamelen van den ondergang.

Jesaja 61:9:
En hun zaad (tsara’) zal onder de heidenen bekend worden, en hun nakomelingen in het midden der volken; allen, die hen zien zullen, zullen hen kennen, dat zij zijn een zaad, dat J-H-W-H gezegend heeft.

Eveneens belangrijk is de uitdrukking

Deze uitdrukking is betrekkelijk algemeen in de Tanach en betekent niet eeuwig leven, maar een duidt op verlenging van het tijdelijke aardse leven. Zie:

Deuteronomium 17:20
Dat zijn hart zich niet verheffe boven zijn broederen, en dat hij niet afwijke van het gebod, ter rechter [hand] of ter linkerhand; opdat hij de dagen verlenge in zijn koninkrijk, hij en zijn zonen, in het midden van Israel.

Spreuken 28:16
Een vorst, die van alle verstand gebrek heeft, is ook veelvoudig in verdrukkingen; [maar] die de gierigheid haat, zal de dagen verlengen.

Prediker 8:13:
Maar den goddeloze zal het niet welgaan, en hij zal de dagen niet verlengen; hij zal zijn gelijk een schaduw, omdat hij voor G-d’s aangezicht niet vreest.

De Hebreeuwse combinatie voor “Eeuwig leven” is

zie Daniel 12:2:

En velen van die, die in het stof der aarde slapen, zullen ontwaken, dezen ten eeuwigen leven, en genen tot versmaadheden, [en] tot eeuwige afgrijzing.

Als gezegd: Aangezien er dus een volmaakte term bestaat voor het “eeuwige leven”, pleit het gebruik van de tijdelijke uitdrukking

door Jesaja, tegen de intentie van het eeuwige leven. Nogmaals: het is zeker niet zo dat bijvoorbeeld de Moshiach, of een ander individu hierdoor uitgesloten wordt. Maar verreweg de meest logische vertaling betreft een verlenging van het tijdelijke aardse bestaan, aangezien beide termen bekend zijn in de Tanach en het Hebreeuwse woordgebruik. Echter het volk Israel voldoet hier prima aan. Israel zal nakomelingen zien en zal zijn dagen verlengen (staat in Jesaja’s toekomst), en G-d’s doel zal in zijn hand voortgang hebben.

Jesaja 53:11:

Om den arbeid Zijner ziel zal Hij het zien, [en] verzadigd worden; door Zijn kennis zal Mijn Knecht, de Rechtvaardige, velen rechtvaardig maken, want Hij zal hun ongerechtigheden dragen.

Er staat

Als gezegd, duidt de Hebreeuwse combinatie

niet zondermeer op de rechtvaardigheid van de knecht zelf, maar waarschijnlijker op het feit dat de knecht de rechtvaardige in het gelijk zal stellen, hen zal wettigen, verdedigen. Hier werd in het begin van hetzelfde hoofdstuk immers ook al naar verwezen. Israel is een land van priesters, zoals Mozes in Exodus zei. Jesaja zegt het in hoofdstuk 61 zelfs letterlijk: “Doch gijlieden zult priesters van J-H-W-H heten, men zal u dienaren onzes G-ds noemen; gij zult het vermogen der heidenen eten, en in hun heerlijkheid zult gij u roemen. Voor uw dubbele schaamte en schande zullen zij juichen over hun deel”.

Israel – de knecht van G-d – zal kunnen oordelen en anderen rechtvaardig kunnen maken vanwege z’n kennis van de Torah en z’n relatie met G-d, die het volk altijd als leidraad heeft gehad. Israel als licht voor de andere naties is een thema dat herhaaldelijk in het Boek Jesaja voorkomt, zie bijvoorbeeld:

Jesaja 42:6:
Ik, J-H-W-H, heb u geroepen in gerechtigheid, en Ik zal bij uw hand grijpen; en Ik zal u behoeden, en Ik zal u geven tot een Verbond des volks, tot een Licht der heidenen.

Jesaja 60:3:
En de heidenen zullen tot uw licht gaan, en koningen tot den glans, die u is opgegaan.

Jesaja 61:6-9:
Doch gijlieden zult priesters van J-H-W-H heten, men zal u dienaren onzes G-ds noemen; gij zult het vermogen der heidenen eten, en in hun heerlijkheid zult gij u roemen. Voor uw dubbele schaamte en schande zullen zij juichen over hun deel; daarom zullen zij in hun land erfelijk het dubbele bezitten; zij zullen eeuwige vreugde hebben.
Want Ik, J-H-W-H, heb het recht lief, Ik haat den roof in het brandoffer, en Ik zal geven, dat hun werk in der waarheid zal zijn; en Ik zal een eeuwig verbond met hen maken.
En hun zaad zal onder de heidenen bekend worden, en hun nakomelingen in het midden der volken; allen, die hen zien zullen, zullen hen kennen, dat zij zijn een zaad, dat J-H-W-H gezegend heeft.

Ook op andere plaatsen in de Tanach ondek je hetzelfde thema, zie bijvoorbeeld:

Zacharia 8:23:
Alzo zegt J-H-W-H der heirscharen: Het zal in die dagen geschieden, dat tien mannen, uit allerlei tongen der heidenen, grijpen zullen, ja, de slip grijpen zullen van een Joodsen man, zeggende: Wij zullen met ulieden gaan, want wij hebben gehoord, [dat] G-d met ulieden is.

Zacharia 8:13:
En het zal geschieden, gelijk als gij, o huis van Juda! en gij, o huis Israels! geweest zijt een vloek onder de heidenen, alzo zal Ik ulieden behoeden, en gij zult een zegening wezen; vreest niet, laat uw handen sterk zijn.

Exodus 19:5-6:
Nu dan, indien gij naarstiglijk Mijner stem zult gehoorzamen, en Mijn verbond houden, zo zult gij Mijn eigendom zijn uit alle volken, want de ganse aarde is Mijn; En gij zult Mij een priesterlijk koninkrijk, en een heilig volk zijn. Dit zijn de woorden, die gij tot de kinderen Israels spreken zult.

Het Joodse volk heeft eeuwenlang geleden en zal waarschijnlijk nog eeuwenlang lijden vanwege hun Jood-zijn – wat neerkomt op zijn bijzondere relatie met de Torah en G-d. Soms ook vanwege zijn eigen zonden. Maar altijd heeft een groot gedeelte van het Joodse volk zich aan de Torah en G-d vastgehouden, vaak tot in de dood. Vanwege deze band, deze kennis en ervaring, heeft het volk vele anderen rechtvaardig gemaakt en vanwege en omwille van anderen geleden, zoals de Tanach op meerdere plaatsen vermeldt.

Jesaja 53:12:
Daarom zal Ik Hem een deel geven van velen, en Hij zal de machtigen als een roof delen, omdat Hij Zijn ziel uitgestort heeft in den dood, en met de overtreders is geteld geweest, en Hij veler zonden gedragen heeft, en voor de overtreders gebeden heeft.

Bovenstaande Statenvertaling maakt ook hier een interessante opportunistische wending. De Statenvertaling zegt namelijk dat hij voor “overtreders gebeden heeft”. De Hebreeuwse tekst zegt:

dat is de derde persoon enkelvoud toekomende/tegenwoordige tijd van

— het is onafgerond, dus: “hij zal voor de overtreders voorspreken/bidden” of “hij is voor zijn overtreders aan het bidden” — dat is althans de meest logische vertaling. En dit is iets wat in veel synagogen op de Shabbat en Heilige dagen gebeurt. G-d verwacht van zijn volk – z’n knecht – dat deze z’n rol als voorspreker voortzet, zoals het een dienaar betaamt. Een

(dienaar, knecht, slaaf) is altijd de mindere van de meester. Daarnaast vertelt Jesaja 53:12 eveneens dat het Joodse volk als G-d’s knecht, zal worden beloond voor z’n rol. Vergelijk bijvoorbeeld:

Ezechiel 34:27-30:
En het geboomte des velds zal zijn vrucht geven, en het land zal zijn inkomst geven, en zij zullen zeker zijn in hun land; en zullen weten, dat Ik J-H-W-H ben, als Ik de disselbomen huns juks zal hebben verbroken, en hen gerukt uit de hand dergenen, die zich van hen deden dienen. En zij zullen den heidenen niet meer ten roof zijn, en het wild gedierte der aarde zal ze niet [meer] vreten; maar zij zullen zeker wonen, en er zal niemand zijn, die ze verschrikke. En Ik zal hun een plant van naam verwekken; en zij zullen niet meer weggeraapt worden door honger in het land, en den smaad der heidenen niet meer dragen. Maar zij zullen weten, dat Ik, J-H-W-H, hun G-d, met hen ben, en dat zij Mijn volk zijn, het huis Israels, spreekt J-H-W-H.

Een nog betere interpretatie van de P’shat betreft het rechtvaardige deel van Israel (zie bijv. Rashi). Er kan veel over de P’shat gezegd worden; echter, zowel grammaticaal als contextueel is m.i. de meest natuurlijke interpretatie, dat de lijdende knecht naar een collectief van/binnen Israel verwijst.
Maar natuurlijk is de messiaanse applicatie eveneens mogelijk.

Ik heb de tekst zowel grammaticaal als contextueel toegelicht en tevens ladingen tekstverwijzingen gegeven, waarbij ik zelfs bewust de Christelijke Bijbelvertalingen heb gehanteerd. Zouden christenen nu, van hun kant, kunnen vertellen waar de Tanach zegt dat de Moshiach voor onze schulden zal sterven, waar staat dat de Moshiach tweemaal zou komen, waar staat dat hij als een lam ter slachting wordt geleid, en waar in het Boek van Jesaja de knecht van G-d letterlijk G-d’s gezalfde koning of moshiach wordt genoemd, zoals Jesaja Israel/Jacob/Jeshurun vele malen als knecht bij name heeft genoemd?

©Suighnap voor FAQ-online 2008